Uitspraak 202005199/1/R4


Volledige tekst

202005199/1/R4.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging van Eigenaars Costerstaete, gevestigd te Wageningen (hierna: de VvE Costerstaete),

appellante,

en

1.       de raad van de gemeente Wageningen,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Wageningen,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Wageningen, 2e herziening, Costerweg 65" gewijzigd vastgesteld.

Bij besluit van 27 juli 2020 heeft het college aan Dura Vermeer Bouw Midden West B.V. (hierna: Dura Vermeer) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 144 studentenwoningen en 12 groepswoningen op het perceel aan de Costerweg 65 in Wageningen (hierna: het perceel).

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen de besluiten van 15 juni 2020 en 27 juli 2020 heeft de VvE Costerstaete beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2021, waar de VvE Costerstaete, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad en het college, vertegenwoordigd door M.P.M. Aberson-Vlassenrood en ing. N. Stunnenberg MBA, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Dura Vermeer, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt en maken mogelijk dat op het perceel bebouwing wordt gerealiseerd. De bebouwing bestaat uit drie appartementsgebouwen. Eén gebouw ligt evenwijdig aan de Costerweg en twee lagere gebouwen staan hier haaks op. In het gebouw evenwijdig aan de Costerweg worden 144 studentenwoningen gebouwd en in de haaks daarop staande gebouwen worden in totaal 120 studentenwoningen gebouwd. In de gebouwen worden ook gemeenschappelijke ruimten gemaakt. In het midden van het perceel, tussen de gebouwen in, wordt een half verdiepte fietsparkeerkelder gebouwd met daar bovenop een gemeenschappelijke binnentuin.

2.       Het appartementengebouw van de VvE Costerstaete staat aan de Costerweg en ligt naast het plangebied. De VvE Costerstaete is het niet eens met het plan, met name omdat zij bang is voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van haar leden door de komst van de studenten.

3.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inspraak

5.       De VvE Costerstaete voert aan dat zij te laat betrokken is bij de totstandkoming van het plan. Tijdens de eerste informatiebijeenkomst op 27 juni 2017 waar zij bij aanwezig was, lag er al een uitgewerkt plan. Daardoor heeft zij onvoldoende inspraak gehad bij de totstandkoming van het plan, meent de VvE Costerstaete.

5.1.    Het bieden van inspraak voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de procedure in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Het ontwerpplan is met ingang van 6 juni 2019 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Op die datum is de procedure voor de totstandkoming van het bestemmingsplan begonnen. Wat de VvE Costerstaete aanvoert, gaat over de fase voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan en kan daarom niet tot het oordeel leiden dat de procedure van de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen. Het betoog slaagt daarom niet.

Alternatieven

6.       De VvE Costerstaete betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met de suggestie die zij heeft gedaan in haar zienswijze op het plan. In haar zienswijze heeft zij als alternatief voorgesteld om in de twee appartementengebouwen die haaks op de Costerweg staan in plaats van 120 studentenwoningen met gedeelde voorzieningen, 60 zelfstandige woningen voor promovendi, postdocs en ouderejaarsstudenten te maken. Volgens de VvE Costerstaete heeft zowel de raad bij de vaststelling van het plan als het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning dit alternatief ten onrechte naast zich neergelegd.

6.1.    Het plan sluit de voorgestelde alternatieve invulling van de twee haaks op de Costerweg gelegen gebouwen niet uit. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad dit alternatief ten onrechte naast zich neer heeft gelegd.

Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen mocht het college geen rekening houden met dit alternatief. Het college moest beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Gelet op het toetsingskader dat is opgenomen in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, spelen alternatieven bij de beoordeling van die aanvraag geen rol.

Het betoog slaagt niet.

Behoefte

7.       De VvE Costerstaete voert aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de behoefte aan de te bouwen studentenwoningen. Volgens de VvE Costerstaete is de beoogde ontwikkeling moeilijk te rijmen met de in de in 2013 vastgestelde Structuurvisie Wageningen (hierna: de Structuurvisie) opgenomen verwachting dat na 2020 de behoefte aan studentenhuisvesting zal afnemen. De berekening waar de raad in dit kader naar heeft verwezen, waaruit zou blijken dat na 2020 nog steeds een groeiend tekort zal zijn aan studentenwoningen, is niet representatief. Dit omdat deze berekening vóór de coronacrisis is gemaakt en hierin niet de gevolgen zijn meegenomen die de coronacrisis naar verwachting zal hebben op de vraag naar studentenwoningen. Ook wijst de VvE Costerstaete erop dat studentenhuisvester Idealis te kennen heeft gegeven dat studentenkamers met gezamenlijke voorzieningen niet meer van deze tijd zijn, zodat volgens de VvE Costerstaete kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de behoefte aan de studentenwoningen met gezamenlijke voorzieningen die het plan mogelijk maakt.

7.1.    De raad heeft aan het plan onder meer de "Monitor vraag & aanbod studentenhuisvesting Wageningen" uit 2018 (hierna: de monitor) ten grondslag gelegd. In de monitor is de prognose van de vraag naar en aanbod van studentenwoningen voor de komende vijf studiejaren beschreven. In deze monitor staat dat de verwachting is dat de vraag naar studentenhuisvesting de komende jaren sterk zal toenemen. Uit de monitor blijkt dat er ook na 2020 een tekort aan studentenwoningen te verwachten zal zijn. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat uit de meest recente monitor van 2019 blijkt dat er nog steeds een toename in de vraag naar studentenwoningen is. Verder staat in het verweerschrift dat op termijn een aantal locaties waar nu tijdelijke studentenhuisvesting is gerealiseerd, komt te vervallen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte bestaat aan de te bouwen studentenwoningen. Dat in de Structuurvisie een andere verwachting is opgenomen, maakt dat niet anders, omdat de monitor van een recentere datum is en daarin concreet onderzoek is gedaan naar de behoefte aan studentenhuisvesting.

De stelling van de VvE Costerstaete dat de raad niet van de monitor uit heeft mogen gaan omdat in deze monitor geen rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van de coronacrisis, leidt niet tot een ander oordeel. Ten tijde van de vaststelling van het plan waren er voor de raad geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat er ondanks de prognose in de monitor en het verdwijnen van tijdelijke huisvesting geen behoefte aan nieuwe studentenhuisvesting zal bestaan als gevolg van de coronacrisis. Ook in de verwijzing door de VvE Costerstaete naar de opmerking van de directeur van Idealis dat studentenkamers met gezamenlijke voorzieningen niet meer van deze tijd zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat naar deze kamers geen vraag zal zijn. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting deugdelijk gemotiveerd dat deze opmerking gaat over grote afdelingen met 10 tot 12 studenten op een gang, waar de voorzieningen, met name douches en toiletten, gedeeld worden. In het plan is het concept dat per verdieping maximaal 4 onzelfstandige kamers de voorzieningen delen in een woning met maximaal 10 onzelfstandige kamers. Dat betekent dus dat per woning minimaal 3 voorzieningen aanwezig zijn, zoals douche en toilet, aldus de raad. Overigens heeft de raad in het verweerschrift ook te kennen gegeven dat bij de start van het schooljaar alle beschikbare kamers van studentenhuisvester Idealis zijn verhuurd en dat zij niet alle studenten van een kamer heeft kunnen voorzien.

Het betoog slaagt niet.

Gemeentelijk beleid

8.       De VvE Costerstaete voert aan dat de raad met het vaststellen van het plan handelt in strijd met het gemeentelijk beleid, met name de Structuurvisie. Zo wordt in de Structuurvisie als knelpunt de fietsroutes tussen de stad en de campus genoemd, terwijl de verkeersdrukte op deze routes als gevolg van het plan juist zal toenemen. De raad heeft de gevolgen van het plan voor deze fietsroutes volgens de VvE onvoldoende onderzocht en meegewogen. Daarnaast is in het plan onvoldoende rekening gehouden met de in de Structuurvisie opgenomen ambities om aan senioren een prettige en diverse woon- en leefomgeving te blijven bieden en om diverse groepen in de wijken te mengen, zo stelt de VvE Costerstaete.

8.1.    Tijdens de zitting is besproken dat de door de VvE Costerstaete gestelde strijd met het gemeentelijk beleid vooral gaat over de gevolgen van het plan voor de fietsroutes en de fietsfiles die daarop ontstaan. De VvE Costerstaete heeft er terecht op gewezen dat in de Structuurvisie staat dat de (fiets)routes tussen de campus en de stad aandacht behoeven. In het verweerschrift en tijdens de zitting heeft de raad toegelicht dat fietsfiles een bekend fenomeen zijn in de gemeente en dat het de wens is om dit zo veel mogelijk te verbeteren. Specifiek bij de oversteek Churchillweg/Bornsesteeg gaat dit ook gebeuren door een ongelijkvloerse kruising en vrije doorgang voor fietsers te realiseren.

Naar het oordeel van de Afdeling is de situatie voor fietsers niet ideaal, maar is duidelijk dat de raad daar aandacht voor heeft en bezig is met het zoeken naar concrete oplossingen. Daarnaast is het zo dat de bestaande fietsfiles niet worden opgelost door de studentenwoningen die het plan mogelijk maakt niet te bouwen. Ook is niet aannemelijk dat de komst van die studentenwoningen leidt tot een onaanvaardbare vergroting van de bestaande fietsfiles. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zulke gevolgen heeft voor het fietsverkeer dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Ook in wat de VvE Costerstaete voor het overige heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad met de vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met het gemeentelijk beleid.

Het betoog slaagt niet.

Geluidsoverlast

9.       De VvE Costerstaete is bang voor geluidsoverlast, met name van studenten in de gemeenschappelijke binnentuin. Zij vreest dat het geluid afkomstig uit de binnentuin versterkt zal worden door weerkaatsing van het geluid tussen de gevels van het appartementengebouw Costerstaete en de gevels van de te bouwen studentencomplexen. Uit het rapport van het akoestisch onderzoek dat de raad heeft laten uitvoeren, blijkt volgens de VvE Costerstaete niet dat hier rekening mee is gehouden. Daarnaast blijkt uit dat rapport dat voor het maximale geluidniveau in de nachtperiode een overschrijding optreedt van de richtwaarde, zodat wel degelijk sprake zal zijn van geluidsoverlast, zo stelt de VvE Costerstaete.

9.1.    Het GeluidBuro heeft akoestisch onderzoek gedaan naar de geluiduitstraling vanuit de binnentuin en dat bureau heeft de resultaten daarvan opgenomen in een rapport van 21 januari 2021. De raad stelt zich onder verwijzing naar dat rapport op het standpunt dat geen sprake zal zijn van onevenredige geluidsoverlast vanuit de binnentuin voor omwonenden. Er is onderzoek verricht naar de geluidbelasting van de binnentuin voor de omgeving door 9 groepen van 20 pratende studenten en 8 schreeuwende studenten te verspreiden over de binnentuin. In het rapport is geconcludeerd dat bij de aanwezigheid van 180 studenten in de binnentuin geen overschrijding optreedt van de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Bij drie appartementen doet zich in de nachtperiode wel een overschrijding van 1 dB van de richtwaarde voor het maximale geluidniveau voor. Die overschrijding is afkomstig van een schreeuwende student. Volgens de raad is deze geluidbelasting zo incidenteel en uitzonderlijk, dat dit er niet toe leidt dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, mede gelet op de bebouwde omgeving waar het plangebied en het appartementengebouw Costerstaete in zijn gelegen.

De raad heeft verder tijdens de zitting toegelicht dat het akoestisch onderzoek is verricht specifiek naar aanleiding van de vrees van de VvE Costerstaete voor de geluidsversterking als gevolg van de weerkaatsing van geluid tussen de gevels van haar appartementencomplex en de te bouwen studentencomplexen.

9.2.    Gelet op deze toelichting en in aanmerking genomen dat het akoestisch onderzoek is verricht aan de hand van de veel gebruikte Handleiding meten en rekenen Industrielawaai en uit het akoestisch rapport blijkt dat de studentencomplexen en de gebouwen in de directe omgeving daarvan in het gebruikte model zijn verwerkt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met weerkaatsing van het geluid tussen de gevels van het appartementengebouw Costerstaete en de gevels van de te bouwen studentencomplexen.

Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwezenlijking van het plan geen onaanvaardbare geluidhinder tot gevolg heeft. Weliswaar doet zich in de nachtperiode bij drie appartementen een kleine overschrijding van de richtwaarde voor het maximale geluidniveau voor, maar dat is alleen in de specifieke situatie dat een student schreeuwt ter plaatse van de opening tussen het hoofdgebouw en de zuidvleugel van de studentenhuisvesting. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit zo incidenteel is, dat deze overschrijding in een stedelijke omgeving aanvaardbaar is. Het betoog slaagt daarom niet.

Integrale belangenafweging

10.     De VvE Costerstaete betoogt dat bij de vaststelling van het plan geen integrale belangenafweging heeft plaatsgevonden. De raad had haar belangen beter moeten betrekken in de afweging. In die afweging had de raad ook moeten betrekken dat zij de indruk heeft gekregen, door de eerdere voorstellen over het plangebied, dat op het perceel een ontwikkeling zou komen voor huisvesting van maximaal 150 tot 200 studenten, in combinatie met wonen met zorg, zo stelt de VvE Costerstaete.

10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat er een integrale belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat van de VvE Costerstaete.

10.2.  Zoals blijkt uit wat bij de hiervoor behandelde beroepsgronden is overwogen, heeft de raad bij de vaststelling van het plan de belangen van de VvE Costerstaete bij zijn beoordeling betrokken. Dat het vastgestelde plan niet overeenkomt met de indruk die bij de VvE Costerstaete was ontstaan over de invulling van het plangebied, vormt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de belangen onzorgvuldig heeft afgewogen. Er is naar andere invullingen van het gebied gekeken, maar daar is uiteindelijk niet voor gekozen. Wat de VvE Costerstaete verder heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de raad haar belangen zwaarder had moeten laten wegen dan de belangen die zijn gediend met het mogelijk maken van de studentenwoningen.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.     Het beroep is ongegrond.

12.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

457-971.