Uitspraak 202006450/1/R4


Volledige tekst

202006450/1/R4.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2020 heeft het college zijn beslissing om op 17 augustus 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Kaag en Braassem 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 90,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door N.I. Koopman-den Rooijen en mr. A. Bulder, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van papierafval dat op 17 augustus 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer aan het Noordplein in Roelofarendsveen. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] het papierafval verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot hem herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan hem geadresseerde brief.

2.       [appellant] betwist dat het papierafval naast de container van hem afkomstig is. Hij stelt dat hij op vrijdag 14 augustus 2020 of op zaterdag 15 augustus 2020 een klein beetje papier, waaronder de aangetroffen brief, in de bijna volle container heeft gestopt. Hij weet niet wat er daarna is gebeurd waardoor de brief naast de container terecht is gekomen.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het daarin aangetroffen poststuk is het papierafval tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het papierafval verkeerd heeft aangeboden. Zijn verklaring dat hij slechts een klein beetje papier in de bijna volle papiercontainer heeft gestopt, is onvoldoende objectief om enkel op grond daarvan aan te nemen dat hij al zijn papierafval in de container heeft gedaan en geen papierafval naast de container heeft achtergelaten.

Ook als wordt aangenomen dat hij al zijn papierafval in de bijna volle papiercontainer heeft gedaan, dan heeft hij zijn papierafval verkeerd aangeboden door de klep van de papiercontainer niet te sluiten na gebruik. [appellant] heeft ter zitting erkend dat dat de papiercontainer zo vol zat dat de klep niet meer dicht kon. In artikel 5, tweede lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Kaag en Braassem 2018 is echter bepaald dat inzamelvoorzieningen na gebruik goed gesloten moeten worden.

Gelet op het voorgaande heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

687.