Uitspraak 202005772/1/R4


Volledige tekst

202005772/1/R4.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 heeft het college zijn beslissing om op 21 augustus 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 24 september 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een envelop die op 21 augustus 2020 is aangetroffen in de vulopening van een ondergrondse papiercontainer te hoogte van de Gerdesiaweg 8 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de envelop verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op de envelop staan.

2.       [appellante] betwist niet dat de aangetroffen envelop van haar afkomstig is, maar stelt dat zij de envelop niet in de vulopening heeft achtergelaten. Toen zij bij de container aan kwam fietsen, zag zij dat de containerklep open stond en dat er karton uit de container stak. Zij stelt dat zij haar A4-envelop met oud papier in de container heeft gestopt, achter het karton dat al uit de vulopening stak. Zij licht toe dat zij de envelop zodanig ver in de container heeft gestopt dat hij er niet zomaar uit kon vallen. Verder wijst zij erop dat haar envelop niet de oorzaak van het blokkeren van de vulopening was.

2.1.    Op grond van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen Rotterdam 2018 mogen afvalstoffen in geen geval de vulopening of klep blokkeren, zodat iedere volgende aanbieder op normale wijze gebruik kan maken van de inzamelvoorziening. Op grond van het vierde lid moet de inzamelvoorziening na gebruik goed gesloten worden. Door haar envelop weg te gooien in de container waarvan de klep open stond en de vulopening was geblokkeerd, zodat de klep ook niet meer gesloten kon worden, heeft [appellante] de envelop verkeerd aangeboden. Alleen al daarom heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt. De omstandigheden dat zij haar envelop dusdanig ver in de container heeft gestopt dat hij er niet uit kon vallen en dat haar envelop niet de oorzaak van het blokkeren van de vulopening was, zijn niet relevant omdat vaststaat dat zij de container niet heeft gesloten nadat zij haar envelop erin heeft gedaan, zodat zij in ieder geval het vierde lid van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen Rotterdam 2018 heeft overtreden.

Het betoog faalt.

3.       [appellante] beroept zich op artikel 24, tweede lid, onder a, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. Zij stelt dat zij voldoende zorg voor het milieu in acht heeft genomen door op 21 augustus 2020 door te fietsen naar de container aan de Gerdesiaweg om haar envelop weg te gooien, omdat de containers in de Lusthofstraat en de Willem Ruyslaan, waar zij eerst langs was gefietst, vol waren.

3.1.    Artikel 24 van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 luidt:

"1. Indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.

2. Het bepaalde in het voorgaande lid geldt niet indien deze persoon aantoont dat:

a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of

b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.

3. […]"

3.2.    Artikel 24 gaat over de situatie waarin degene die in strijd met de verordening heeft gehandeld, onbekend is. Die situatie doet zich in dit geval niet voor aangezien bekend is dat [appellante] de envelop in de container heeft gedaan. Artikel 24 van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 is dan ook niet van toepassing.

Het betoog faalt.

4.       [appellante] vindt het niet terecht dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komen, omdat zij juist zeer begaan is met de zorg voor het milieu. Zij wijst erop dat zij de gemeente er regelmatig op aanspreekt dat de straten in het Lusthofkwartier geveegd moeten worden of de containers geleegd moeten worden, dat zij andere mensen erop aanspreekt als zij de straat bevuilen en dat zij dagelijks haar eigen straat veegt. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat zij niet wist dat het niet was toegestaan om de envelop weg te gooien in een container waarvan de vulopening geblokkeerd was.

4.1.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

4.2.    Doordat [appellante] de envelop verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De omstandigheden dat zij juist zeer begaan is met het milieu en zich daarvoor inzet en dat zij niet wist dat zij de envelop niet op deze manier mocht aanbieden, maken niet dat deze daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.

Het betoog faalt.

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

687.