Uitspraak 202006242/1/R4


Volledige tekst

202006242/1/R4.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2020 heeft het college zijn beslissing om op 8 juli 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar alleen het college, vertegenwoordigd door M. Eser, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 8 juli 2020 is aangetroffen op straat ter hoogte van het Smidswater 25 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is en dat zij hem daar op straat heeft gezet, maar stelt dat zij de doos niet verkeerd heeft aangeboden omdat 6 juli 2020 de maandelijkse ophaaldag voor oud papier was. Zij stelt dat zij de doos op 5 juli 2020 na 22:00 uur op de gebruikelijke plek op straat heeft gezet, maar dat de ophaaldienst de doos en het andere op die plek aangeboden oud papier, zoals te zien op de foto's bij het controlerapport bij het besluit van 1 augustus 2020, niet heeft opgehaald.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Het is niet in geschil dat 6 juli 2020 de maandelijkse ophaaldag voor oud papier was en dat oud papier de avond daarvoor vanaf 22:00 uur op straat ter inzameling mocht worden aangeboden. [appellante] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij de op 8 juli 2020 aangetroffen doos 's avonds op 5 juli 2020 al heeft aangeboden. Zij heeft haar stelling dat zij dat heeft gedaan, niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat er bij het ophalen van oud papier op 6 juli 2020 aan het Smidswater geen onregelmatigheden zijn geweest. Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de doos op de juiste dag en tijd ter inzameling heeft aangeboden en dat de ophaaldienst de doos niet heeft opgehaald, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

687.