Uitspraak 202004338/1/R4


Volledige tekst

202004338/1/R4.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te [woonplaats],

verzoekers,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraken van de Afdeling van 27 mei 2020, in zaak nr. 201906862/1/R4 en nr. 201906861/1/R4.

Procesverloop

Bij uitspraken van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1244 en ECLI:NL:RVS:2020:1243, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker A] respectievelijk [verzoeker B] tegen twee besluiten op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 16 augustus 2019 ongegrond verklaard. De uitspraken zijn aangehecht.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de Afdeling verzocht om - zo begrijpt de Afdeling - één van die uitspraken te herzien dan wel vervallen te verklaren.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar het college, vertegenwoordigd door I. Keric en mr. S.B.H. Feineman, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 2 juli 2019 heeft het college zijn beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Het gaat om een papieren tas met daarop de naam en het adres van [verzoeker A]. Volgens de rapportage van de toezichthouder is de tas op maandag 24 juni 2019 aangetroffen naast de container ter hoogte van de [locatie 1] te Rotterdam. De kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 125,00) zijn op [verzoeker A] verhaald.

Twee andere besluiten van dezelfde datum gaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang vanwege het eveneens op maandag 24 juni 2019 verkeerd aanbieden van twee kartonnen dozen met daarop de naam en het adres van [verzoeker B]. Volgens de rapportages is één doos aangetroffen naast de container ter hoogte van de [locatie 1], en de andere naast de container ter hoogte van het [locatie 2]. De kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 250,00 voor de dozen samen) zijn op [verzoeker B] verhaald.

Ten tijde van de toepassing van de bestuursdwang woonden [verzoeker A] en [verzoeker B] samen aan de [locatie 3]. Bij besluiten op bezwaar van 16 augustus 2019 heeft het college hun bezwaar tegen de besluiten van 2 juli 2019 ongegrond verklaard. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben beroep bij de Afdeling ingesteld en betoogden dat het onredelijk is dat drie maal de kosten voor het verwijderen van het oud papier op hen zijn verhaald, terwijl de tas en de dozen samen naast dezelfde container zijn gezet.

In de uitspraak op het beroep van [verzoeker B] staat dat het college ter zitting heeft gesteld dat bij nader inzien de twee dozen als eenheid moeten worden beschouwd, omdat aannemelijk is dat zij samen zijn aangeboden en de ene doos van de andere is gevallen. Verder heeft het college onweersproken gesteld dat de tas bij een andere container is aangetroffen dan de dozen, aldus de uitspraak. De Afdeling heeft geoordeeld dat het voorgaande betekent dat het college ten onrechte tweemaal de kosten voor de toepassing van bestuursdwang op [verzoeker B] heeft verhaald.

In de uitspraak op het beroep van [verzoeker A] staat dat het college de tas niet als eenheid met de dozen beschouwt, omdat de tas bij een andere container is aangetroffen dan de dozen. De Afdeling heeft geoordeeld dat dit standpunt niet onredelijk is en heeft het beroep van [verzoeker A] ongegrond verklaard.

Als gevolg van de uitspraken wordt € 125,00 op [verzoeker A] verhaald voor het verwijderen van de tas en € 125,00 op [verzoeker B] verhaald voor het verwijderen van de dozen.

Verzoeken

2.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen - zo begrijpt de Afdeling - dat één van de uitspraken moet worden herzien of vervallen verklaard, zodat slechts eenmaal de kosten voor het verwijderen van afval op hen samen wordt verhaald. Zij voeren daartoe aan dat uit de uitspraken volgt dat de tas bij dezelfde container als één van de dozen is aangetroffen, en dat beide dozen bij dezelfde container stonden. Dat betekent dat, anders dan in de uitspraken is geconcludeerd, de tas en de dozen bij dezelfde container stonden. Bovendien hebben zij, anders dan de Afdeling heeft overwogen, de stelling van het college dat de tas bij een andere container lag, weersproken. [verzoeker A] en [verzoeker B] stellen verder dat zij pas na de uitspraken de dossiers van hun zaken hebben ontvangen. Inmiddels hebben zij de rapportages bekeken en uit de bijbehorende foto’s blijkt volgens hen niet dat de tas en de dozen bij verschillende containers zijn aangetroffen. Daarnaast heeft de vertegenwoordiger van het college inmiddels toegelicht dat de locaties van de tas en de dozen zijn bepaald met een gps-apparaat. Omdat de containers zich bevinden nabij de kruising van de Stadhoudersweg met het Stadhoudersplein, is de gps mogelijk uitgeslagen naar twee verschillende adressen, terwijl het om dezelfde locatie gaat, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B]. Om deze redenen hadden de tas en de dozen volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] als eenheid moeten worden aangemerkt, zodat slechts éénmaal € 125,00 op hen samen mocht worden verhaald.

Herzieningsverzoek

3.       Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

3.1.    Bij de beoordeling van een verzoek om herziening is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak of uitspraken opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit bijzondere rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die eerder naar voren zijn gebracht of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen als de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

3.2.    De Afdeling stelt voorop dat de overweging in de uitspraken dat de tas bij een andere container is aangetroffen dan de twee dozen, niet strookt met de rapportages. Uit de rapportages volgt namelijk juist dat de tas en één van de dozen bij de container ter hoogte van de [locatie 1] zijn aangetroffen, en de andere doos bij de container ter hoogte van het [locatie 2]. Verder hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] tijdens de zitting over hun beroepen weliswaar de stelling van het college dat de tas bij een andere container is aangetroffen niet weersproken, maar zij hebben wel verklaard dat de tas bij de dozen was geplaatst.

Tijdens de zitting over het herzieningsverzoek is een plattegrond van de containers in Rotterdam getoond. Daarop is te zien dat aan de Stadhoudersweg, ter hoogte van het Stadhoudersplein, drie containers voor oud papier op een rij staan. Tijdens de zitting heeft het college zijn standpunt gehandhaafd dat de tas bij een andere container, zo’n 70 m verderop, is aangetroffen. Het college heeft echter niet duidelijk gemaakt welke container dit dan is, en in hoeverre dat strookt met de rapportage, waarin staat dat de tas naast de container ter hoogte van de [locatie 1] is gevonden.

3.3.    Het voorgaande betekent dat de Afdeling in de uitspraken er niet zonder meer van kon uitgaan dat de tas met oud papier bij een andere container stond dan de dozen. Dit betekent echter niet dat sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.

De feiten en omstandigheden die [verzoeker A] en [verzoeker B] aan het herzieningsverzoek ten grondslag leggen, komen erop neer dat de tas bij dezelfde container is aangetroffen als de dozen. Anders dan zij veronderstellen, is dit niet bepalend voor het verhaal van de kosten van de bestuursdwang. Het college berekent de kosten namelijk door aan de overtreder per verkeerd aangeboden eenheid, bijvoorbeeld per zak of doos. Dat de tas en de dozen mogelijk bij dezelfde container stonden, maakt nog niet dat zij een eenheid zijn. Het gaat immers om drie afzonderlijke hoeveelheden oud papier die volgens de rapportages en de bijbehorende foto’s los van elkaar zijn aangeboden en ook labels met twee verschillende namen bevatten. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de tas met de dozen als eenheid zijn aangeboden. Dat het college tijdens de zitting over de beroepen het standpunt heeft ingenomen dat de twee dozen bij nader inzien als eenheid moeten worden beschouwd, en de Afdeling om die reden het beroep van [verzoeker B] gegrond heeft verklaard, betekent niet dat de Afdeling de tas ook als deel van die eenheid had moeten beschouwen, en het beroep van [verzoeker A] eveneens gegrond had moeten verklaren.

Daargelaten of de door [verzoeker A] en [verzoeker B] aangevoerde feiten en omstandigheden hen vóór de uitspraak niet bekend waren en dat redelijkerwijs ook niet konden zijn, hadden die feiten en omstandigheden hoe dan ook niet tot een andere uitspraak kunnen leiden. Dat betekent dat geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.

4.       Het verzoek dient te worden afgewezen.

Verzoek vervallenverklaring

5.       De Afdeling ziet evenmin grond om ambtshalve tot vervallenverklaring van de uitspraken over te gaan. Het buitenwettelijk middel van vervallenverklaring wordt slechts in zeer bijzondere gevallen gehanteerd. Het dient uitsluitend tot herstel van evidente, niet voor rectificatie vatbare fouten van de rechter die niet door het instellen van enig rechtsmiddel kunnen worden ondervangen. Nu wat [verzoeker A] en [verzoeker B] naar voren hebben gebracht niet kan leiden tot een andere uitspraak, bestaat er naar het oordeel van de Afdeling alleen al daarom onvoldoende aanleiding om tot vervallenverklaring (één van) de uitspraken over te gaan.

Griffierecht

6.       De Afdeling ziet aanleiding om het door [verzoeker A] en [verzoeker B] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,00 (zegge: achtenveertig euro) voor de behandeling van het verzoek terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

912.