Uitspraak 202002572/1/R3


Volledige tekst

202002572/1/R3.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Alphen aan den Rijn,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Alphen aan den Rijn,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk" vastgesteld (hierna: bestreden besluit).

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen beroep ingesteld.

Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk" gewijzigd vastgesteld (hierna: wijzigingsbesluit).

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 1] en anderen hun zienswijze over het wijzigingsbesluit naar voren gebracht.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Synchroon B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2021, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordig door [appellant sub 2] en [gemachtigde D], en de raad, vertegenwoordig door R. Prins en J. Pierik, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting als partij gehoord Synchroon B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde E], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker en mr. D. Nazari, advocaten te Den Haag, en [gemachtigde F].

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de realisatie van een nieuw woongebied ten westen van Hazerswoude-Rijndijk. Het plan maakt 300 nieuwe woningen bij recht mogelijk. Dit aantal kan worden verhoogd op basis van een afwijkingsbevoegdheid indien dit onder meer past binnen het regionale woningbouwprogramma. Synchroon B.V. is eigenaresse van de gronden waarop deze nieuwe woningen zijn voorzien. Daarnaast maakt het plan door middel van twee wijzigingsbevoegdheden de realisatie van maximaal 50 nieuwe woningen in het plangebied mogelijk.

2.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen zijn omwonenden die in de straat Rijndijk wonen. Zij kunnen zich niet verenigen met de door het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling.

Wijzigingsbesluit

3.       Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1301, op het verzoek van [partij] en anderen, eveneens omwonenden die in de straat Rijndijk wonen, om een voorlopige voorziening te treffen, heeft de raad het plan bij besluit van 24 september 2020 gewijzigd vastgesteld.

4.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

5.       De Afdeling stelt vast dat het wijzigingsbesluit, waarbij enkele wijzigingen zijn aangebracht in de plantoelichting, planregels en verbeelding, een besluit is als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb en mede onderwerp is van dit geding. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen ziet ook op gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft. Bij de bespreking van het beroep van [appellant sub 1] en anderen zal ook ingegaan worden op het wijzigingsbesluit. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen ziet uitsluitend op dit wijzigingsbesluit.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat er sprake is van strijd met artikel 6.9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Zij voeren aan dat een deel van de woningen ten onrechte in het gebied met beschermingscategorie 2 worden gebouwd als bedoeld op kaart 14 in bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Volgens [appellant sub 1] en anderen is niet onderbouwd waarom dit gebied dient te worden bebouwd.

Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat er sprake is van strijd met artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Zij voeren daartoe aan dat ten onrechte geen aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in artikel 6.9, derde lid, onder a, sub 3 en 4, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn getroffen door het aanleggen van een toegankelijk natuur- en recreatiegebied ten westen van het plangebied. Volgens [appellant sub 1] en anderen had om aan de voorwaarden van transformatie te kunnen voldoen het gebied tussen het huidige Westvaartpark en de Westvaart, oftewel het groene venster, in het plangebied moeten worden opgenomen. Zij zijn van mening dat er onvoldoende natuur wordt gecompenseerd. Volgens hen wordt alleen Staatsbosbeheer gecompenseerd ten behoeve van het bos van 5 ha langs de Gemeneweg en ontbreekt compensatie vanwege de nieuwe woonwijk. Daarbij wijzen zij er op dat in artikel 6.9, derde lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is bepaald dat aanvullende ruimtelijke maatregelen ten behoeve van transformatie in beginsel getroffen dienen te worden binnen hetzelfde plangebied en dat dit niet is gebeurd.

Voorts voeren [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen daartoe aan dat er op geen enkele wijze invulling is gegeven aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Zij voeren over de laag van de ondergrond aan dat er nauwelijks hoogteverschil tussen de kavels langs de Rijndijk en het Westvaartpark aanwezig zal zijn. Ten aanzien van de laag van de cultuur- en natuurlandschappen voeren [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen aan dat de aanwezige lange zichtlijnen vanaf de Rijndijk richting het veenweidelandschap ter plaatse van het Westvaartpark volledig verdwijnen. Voorts voeren zij over de laag van de stedelijke occupatie aan dat er geen compensatie voor het verdwijnen van groen heeft plaatsgevonden. En verder voeren zij omtrent de laag van de beleving aan dat er op geen enkele wijze invulling wordt gegeven aan de benodigde extra inspanning voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving.

6.1.    Artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland luidt:

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. (…)

b. (…)

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1°. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2°. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid."

Het tweede lid, aanhef en onder b, luidt:

"Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:

a. (…)

b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden."

Het derde lid luidt:

"Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

1° duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;

2° wegnemen van verharding;

3° toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

4° andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;

c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd."

6.2.    De Afdeling stelt vast dat een deel van het plangebied, te weten het westelijke deel, is gelegen binnen beschermingscategorie 2 als verbeeld op kaart 14 in bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De Afdeling stelt echter ook vast dat het Westvaartpark in het Programma ruimte als woningbouwlocatie is opgenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het niet bebouwen van de gronden die zijn gelegen binnen beschermingscategorie 2 gevolgen zou hebben voor de groenstructuur in de nieuwe woonwijk in verband met de benodigde dichtheid van woningen. Er zou volgens de raad dan fors minder ruimte ontstaan voor groenelementen in de nieuwe woonwijk. De raad stelt dat de dichtheid van de voorziene woningen nu afneemt richting de noord- en westzijde van het plangebied en dat aan de zuid- en westzijde van het plangebied is voorzien in een openbaar toegankelijke lange groenstrook. Artikel 6.9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland staat naar het oordeel van de Afdeling gelet op het voorgaande niet in de weg aan de voorziene nieuwe ruimtelijke ontwikkeling als aan de voorwaarden van artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland wordt voldaan.

6.3.    Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat er sprake is van strijd met artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland omdat er op geen enkele wijze invulling is gegeven aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 2 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1301, naar aanleiding van een verzoek van [partij] en anderen, overwogen dat in de plantoelichting niet nader is onderbouwd dat wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en dat ook in het beeldkwaliteitsplan dat bij de plantoelichting is gevoegd, niet inhoudelijk is toegelicht of, en zo ja, op welke wijze rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld. In de toelichting op het gewijzigde plan staat dat voor het plangebied een integraal ontwerp is opgesteld. Dit integrale ontwerp bestaat uit het Ontwikkelkader nieuwbouwlocatie "Westvaartpark"; "kwaliteit met identiteit". Dit kader is verder uitgewerkt in de stedenbouwkundige visie Westvaartpark Hazerswoude-Rijndijk en het beeldkwaliteitsplan Westvaartpark Alphen aan de Rijn. In de stedenbouwkundige visie is een visie op het gehele gebied opgenomen waarbij ook de ruimtelijke uitgangspunten voor fysieke en visuele overgang van het woningbouwproject naar de omgeving zijn weergegeven, zo staat in de toelichting op het gewijzigde plan.

Voorts staat in de toelichting op het gewijzigde plan dat de inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt. In de toelichting op het gewijzigde plan is ingegaan op de vier lagen van de kwaliteitskaart en de daarbij behorende relevante richtpunten en hoe daarmee voor het Westvaartpark is omgegaan.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen over de laag van de ondergrond hebben aangevoerd dat er nauwelijks hoogteverschil tussen de kavels langs de Rijndijk en het Westvaartpark aanwezig zal zijn, heeft de raad uiteengezet dat volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland het hoogteverschil tussen de Rijndijk en de lager gelegen delen van het plangebied ongeveer 2 m bedraagt. Door ophoging van de gronden voor de voorziene woningen zal dit hoogteverschil in de toekomst kleiner worden, maar door het handhaven van de verschillende peilgebieden blijft het verschil zichtbaar, aldus de raad.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen over de laag van de cultuur- en natuurlandschappen dat de aanwezige lange zichtlijnen vanaf de Rijndijk richting het veenweidelandschap ter plaatse van het Westvaartpark volledig verdwijnen, heeft de raad toegelicht dat in de huidige situatie het doorzicht al in de noord-zuidrichting door het bestaande spoortalud wordt geblokkeerd. Volgens de raad worden in het plan de noord-zuid lopende kavelstroken gerespecteerd en blijft het zicht daarover behouden en wordt ook het doorzicht ter plaatse van de hoogspanningsverbinding gewaarborgd.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen over de laag van de stedelijke occupatie dat er geen compensatie voor het verdwijnen van groen heeft plaatsgevonden, staat in de toelichting op het gewijzigde plan dat het richtpunt inhoudt dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De raad heeft toegelicht dat binnen het plan zelf sprake is van een dichtheidsverloop. De dichtheid van woningen neemt af richting het noorden en westen van het plangebied en daar wordt een geleidelijke overgang naar het landschap gerealiseerd. Op de lange kavel aan de zuid- en westzijde van het plangebied wordt groen en water gerealiseerd en binnen het plangebied zijn lange singels met groene oevers aanwezig en drie plantsoenen. Als gevolg van de voorziene ontwikkeling zal slechts een relatief beperkt groenoppervlak verdwijnen, aldus de raad.

Betreffende het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen over de laag van de beleving dat er op geen enkele wijze invulling wordt gegeven aan de benodigde extra inspanning voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving, staat in de toelichting op het gewijzigde plan dat een van de richtpunten is dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Romeinse Limes en de elementen die daar deel van uitmaken. De raad heeft uiteengezet dat in verband met de Romeinse Limes een dubbelbestemming is opgenomen en dat bij de uitwerking van het plan nadrukkelijk aandacht zal worden besteed aan het herkenbaar maken van de Limes. Ook is een van de richtpunten dat de ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen. In de toelichting op het plan staat dat de voorziene recreatieve zones aan de west- en zuidzijde van het plangebied de landschappelijke overgang vormen naar het open veenweidegebied aan de westzijde en het natuurgebied de Elfenbaan aan de zuidzijde.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben deze nadere uiteenzetting van de raad niet betwist. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Het aangevoerde geeft in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het plan 2is vastgesteld in strijd met artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

6.4.    Over het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat er sprake is van strijd met artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland omdat er ten onrechte geen aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in artikel 6.9, derde lid, onder a, sub 3 en 4, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn getroffen door het aanleggen van een toegankelijk natuur- en recreatiegebied ten westen van het plangebied, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat in artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, sub 2º, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland staat: "het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid". In de toelichting op het gewijzigde plan wordt geconcludeerd dat bij de planontwikkeling in voldoende mate rekening is gehouden met de voor het plangebied relevante richtpunten van de provinciale kwaliteitskaart. Volgens de plantoelichting zijn in de stedenbouwkundige visie en het beeldkwaliteitsplan uitgangspunten vastgelegd voor een woonmilieu waarbij de in het plangebied aanwezige kenmerkende structuren zo min mogelijk worden veranderd, terwijl in voldoende mate rekening wordt gehouden met de daarvoor relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Aanvullende ruimtelijke maatregelen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit worden derhalve niet nodig geacht, zo staat in de plantoelichting. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen niet nodig is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat het provinciale compensatiebeleid als bedoeld in artikel 6.9, zesde lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland niet van toepassing is en dat desondanks compensatie plaatsvindt voor het in het plangebied aanwezige productiebos.

6.5.    Gelet op het bovenstaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is vastgesteld.

De betogen falen.

Zichtlijnen

7.       [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de voorziene groenstrook onder de ter plaatse aanwezige hoogspanningsverbinding, met bomen zal worden beplant, waardoor de karakteristieke zichtlijnen zullen verdwijnen.

7.1.    Uit de verbeelding blijkt dat aan de gronden ter plaatse van de aanwezige hoogspanningsverbinding de bestemming "Groen", de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" en de aanduiding "vrijwaringszone - straalpad" zijn toegekend. De gronden met de bestemming "Groen" zijn op grond van artikel 6.1 van de planregels onder meer bestemd voor groenvoorzieningen. De Afdeling overweegt dat dit niet betekent dat ter plaatse bomen zullen worden aangeplant en dat daardoor zichtlijnen zullen worden aangetast. Bovendien staat in de plantoelichting dat ten westen van het hoogspanningstracé zichtlijnen richting de Oude Rijn lopen. Deze zichtlijnen zijn dus gelegen buiten het plangebied. Verder acht de Afdeling van belang dat op grond van artikel 12.4.1, aanhef en onder a, van de planregels ter plaatse van de gronden met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" voor het aanbrengen van beplantingen en bomen een omgevingsvergunning is vereist.

Het betoog faalt.

Hoogspanningsverbinding

8.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat een deel van de nieuwe woningen te dicht bij de ter plaatse aanwezige hoogspanningsverbindingen worden gebouwd, waardoor de achtertuinen van deze woningen zich bevinden binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat dit betoog op grond van artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

8.2.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

8.3.    Wat betreft het betoog dat de achtertuinen van een deel van de voorziene woningbouw ten onrechte binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla wordt mogelijk gemaakt, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1144, als volgt. Met betrekking tot de langetermijneffecten van hoogspanningsleidingen op de gezondheid is op rijksniveau beleid ontwikkeld, dat is gebaseerd op het Europese voorzorgbeginsel. Dit beleid bevat richtlijnen ter bescherming van de gezondheid van kinderen, die van belang zijn bij de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij een gevoelige bestemming als bedoeld in dat advies. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat door de voorziene woningbouw hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast en verzetten zich vanuit die belangen tegen de bouw van de voorziene woningen. Wat er verder ook zij van die belangen, het beleid ten aanzien van hoogspanningsleidingen heeft niet de strekking die belangen te beschermen. De Afdeling laat deze beroepsgrond, daargelaten of deze beroepsgrond zou slagen, dan ook buiten beschouwing, nu het betoog gelet op artikel 8:69a van de Awb er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit wordt vernietigd.

Ontsluiting

9.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de ontsluiting van de nieuwe woonwijk dient te geschieden vanuit oostelijke richting, te weten vanuit de Gemeneweg. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover wordt voorzien in een ontsluiting op de Rijndijk voor het bouwverkeer en het verkeer als gevolg van de in fase 1 en 2 voorziene woningen. Volgens hen is in de plantoelichting niet gemotiveerd op basis van welke aannames dit mogelijk is en wordt er ten onrechte van uitgegaan dat er op de Rijndijk nog een middengeleider en verhoogd plateau aanwezig zijn. Zij stellen dat dit verkeer ook via de Gemeneweg dient te worden afgewikkeld.

[appellant sub 2] en anderen kunnen zich eveneens niet verenigen met het plan voor zover wordt voorzien in een ontsluiting op de Rijndijk voor het bouwverkeer en het verkeer als gevolg van de in fase 1 en 2 voorziene woningen. Zij vrezen dat deze tijdelijke ontsluiting uiteindelijk een definitieve ontsluiting gaat worden. Zij voeren aan dat deze ontsluiting op de Rijndijk tot gevaarlijke situaties zal leiden. Zij stellen in dit verband dat de Rijndijk onlangs autoluw is gemaakt en dat de ontsluiting is voorzien bij een wegversmalling. Daarnaast zal een druk fietspad doorkruist moeten worden, aldus [appellant sub 2] en anderen. Voorts vrezen zij voor trillinghinder, geluidsoverlast en schade aan hun woningen als gevolg van de voorziene ontsluiting op de Rijndijk. Zij stellen dat dit verkeer eveneens via de Gemeneweg dient te worden afgewikkeld.

9.1.    Bij uitspraak van 2 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1301, heeft de voorzieningenrechter, naar aanleiding van een verzoek van [partij] en anderen, vastgesteld dat de tijdelijkheid van de ontsluiting naar de noordzijde niet planologisch is geborgd en dat het plan niet voorziet in de realisatie van de rotonde die volgens de raad benodigd is om het plangebied te kunnen ontsluiten op de Gemeneweg. Volgens de voorzieningenrechter bestond er op het moment van de uitspraak nog geen zekerheid over de vraag of het plangebied door middel van een rotonde kan worden ontsloten op de Gemeneweg. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen, voor zover er ter zitting op is gewezen dat het plangebied ook rechtstreeks zonder rotonde kan worden ontsloten op de Gemeneweg, dat niet is gebleken dat dit een verkeersveilige wijze van ontsluiting van het plangebied betreft.

Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld. In de toelichting op het gewijzigde plan staat dat aan Goudappel Coffeng B.V. is gevraagd om te onderzoeken of een verkeersveilige aansluiting, zonder rotonde, van het plangebied op de Gemeneweg ter hoogte van de Potgieterlaan mogelijk is en of het gebruik van een calamiteitenontsluiting aan de noordzijde van het plangebied op de Rijndijk, als tijdelijke ontsluiting voor fase 1 en 2, tot de mogelijkheden behoort. In het rapport ‘Tijdelijke ontsluiting plangebied Westvaartpark en tijdelijke aansluiting Rijndijk’ van 9 juli 2020 van Goudappel Coffeng B.V. wordt geconcludeerd dat een aansluiting van het Westvaartpark ten zuiden van de Potgieterlaan op de Gemeneweg geen probleem is voor de verkeersafwikkeling en dat dit een verkeersveilige oplossing is. In de plantoelichting van het gewijzigd vastgestelde plan staat in dit verband dat ten behoeve van de aansluiting op de Gemeneweg het plangebied aan de oostzijde is uitgebreid en voorzien van een verkeersbestemming. Wat betreft het gebruik van een calamiteitenontsluiting aan de noordzijde van het plangebied op de Rijndijk, als tijdelijke ontsluiting voor fase 1 en 2, wordt in het rapport geconcludeerd dat een tijdelijke ontsluiting van autoverkeer goed mogelijk is op de voorgenomen locatie zowel qua verkeersafwikkeling als verkeersveiligheid. Ook in de notitie ‘Tijdelijke ontsluiting Rijndijk’ van 16 december 2020 van Goudappel Coffeng B.V. wordt geconcludeerd dat op basis van intensiteiten, locatie aansluiting en vormgeving aansluiting een tijdelijke ontsluiting van autoverkeer goed mogelijk is op de voorgenomen locatie. Zowel qua verkeersafwikkeling als verkeersveiligheid zal de situatie met aan weerszijden van de aansluiting een wegversmalling geen problemen opleveren, zo staat in de notitie. Wel wordt in de notitie geadviseerd de aansluiting vorm te geven als voorrangskruispunt vanwege de tijdelijkheid van de ontsluitingsweg. In de plantoelichting van het gewijzigd vastgestelde plan staat evenwel dat een deel van de groenbestemming en de verkeersbestemming, grenzend aan de Rijndijk, voorzien is van een aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer". Met deze aanduiding wordt geborgd dat hier uitsluitend voet- en fietspaden zijn toegestaan en daarmee dus geen permanente route voor gemotoriseerd verkeer, zo staat in de plantoelichting.

Uit de verbeelding bij het gewijzigd vastgestelde plan blijkt dat het plangebied aan de oostzijde is uitgebreid en dat aan die gronden de bestemming "Verkeer" is toegekend, zodat het plangebied via de Gemeneweg kan worden ontsloten. Voorts blijkt uit de verbeelding bij het gewijzigd vastgestelde plan dat aan de gronden met de bestemming "Verkeer" en "Groen" die grenzen aan de Rijndijk, de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" is toegekend. Op grond van artikel 6.3, onder a, en artikel 8.3 van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" uitsluitend voet- en fietspaden toegestaan. De Afdeling stelt dan ook vast dat het gewijzigd vastgestelde plan niet voorziet in een ontsluiting van het plangebied op de Rijndijk. Het plangebied wordt blijkens het gewijzigd vastgestelde plan uitsluitend ontsloten via de Gemeneweg.

Het betoog van [appellant sub 2] en anderen hierover tegen het wijzigingsbesluit mist daarom feitelijke grondslag.

Met het wijzigingsbesluit is aan het bezwaar van [appellant sub 1] en anderen hierover geheel tegemoet gekomen. Hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit wat betreft de door [appellant sub 1] en anderen in zoverre bestreden plandelen geen betekenis meer heeft. Wat [appellant sub 1] en anderen in dit verband over het bestreden besluit hebben gesteld, behoeft daarom geen bespreking meer.

De betogen slagen niet.

Conclusie

10.     Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

11.     De Afdeling ziet in de omstandigheid dat het wijzigingsbesluit mede is ingegeven door hetgeen [appellant sub 1] en anderen tegen het bestreden besluit naar voren hadden gebracht op zichzelf aanleiding voor een proceskostenveroordeling, maar stelt vast dat ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de raad in de gegeven omstandigheden ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen ongegrond;

II.       gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

625.