Uitspraak 202005427/2/R2


Volledige tekst

202005427/2/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:

Stichting Hoefsvengebied, gevestigd te Waalwijk,

verzoekster,

en

de raad van de gemeente Waalwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Akkerlanen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer de stichting beroep ingesteld.

De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting, de raad en Waalborgh Bouwontwikkeling VOF hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Schreppers en ing. J.M. van de Heijden, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Voorts zijn namens Waalborgh Bouwontwikkeling VOF mr. T.E.P.A. Lam en [gemachtigde B] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 210 woningen aan de Akkerlaan in Waalwijk, aan de zuidoostrand van Waalwijk. Globaal wordt het plangebied begrensd door de Drunenseweg aan de noordzijde, zwembad Olympia en grasland aan de oostzijde, de Vijverlaan aan de zuidzijde en de Akkerlaan aan de westzijde.

Ontvankelijkheid

3.       De raad bestrijdt de ontvankelijkheid van het verzoek van de stichting omdat naar hij stelt, de stichting onvoldoende relevante feitelijke werkzaamheden ter verwezenlijking van haar statutaire doeleinden heeft verricht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat zij een rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit.

3.1.    Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

3.2.    Op grond van artikel 2 van de statuten heeft de stichting als werkgebied het gehele Hoefsvengebied (inclusief de belendende groene percelen) en als doel (a) toe te zien op en het stimuleren van een optimaal behoud daarvan, waarbij centraal staat: het veilig stellen van natuurwaarden (flora en fauna), landschappelijke waarden, ecologische waarden en cultuurhistorische waarden en tevens het veilig stellen van een goede ruimtelijke ordening in het gebied; (b) zich inzetten om de huidige positieve natuurbeleving van inwoners in het gebied trachten te waarborgen en (c) het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

3.3.    Uit artikel 2 van de statuten blijkt dat de stichting haar doelstelling wil bereiken door (a) het stimuleren, het ondersteunen en het coördineren van samenwerkingsverbanden van organisaties en individuen die deze doelstelling onderschrijven en uitvoeren; (b) het zelf ontplooien van activiteiten ten behoeve van het vorenstaande; (c) het bestuderen, beoordelen, beïnvloeden en begeleiden van met de doelstelling samenhangend beleid, plannen en maatregelen van diverse overheden, instanties, bedrijven of particulieren in hiervoor omschreven regio, voor zover dit verband houdt, in de ruimste zin des woords, met bovengenoemde doeleinden; (d) het verzamelen en verstrekken van informatie op dat gebied; (e) het verstrekken van voorlichting en advies en (f) het organiseren en uitvoeren van bijeenkomsten, activiteiten en experimenten binnen de gestelde doeleinden, al of niet in samenwerking met derden.

3.4.    De stichting heeft in een stuk van 27 januari 2021 nader onderbouwd dat zij voorafgaande aan het bestreden besluit verschillende feitelijke werkzaamheden heeft verricht om haar doelstellingen te bereiken, waaronder het nemen van initiatief en plegen van overleg met de gemeente op het gebied van biodiversiteit door het voeren van gesprekken over het inzaaien van grasvelden in het Hoefsvengebied, het ondernemen van activiteiten met betrekking tot zwerfafval en het gebruik door fietsers en bromfietsers van voetpaden in het gebied. Bovendien onderhoudt de stichting een website en een Facebookpagina als communicatie- en informatiemiddel, onder meer met de meer dan 500 mensen die als vrienden aan de stichting zijn verbonden.

3.5.    De raad heeft in verweer naar voren gebracht dat de contacten met de gemeente over het inzaaien van grasvelden in het Hoefsvengebied destijds uitsluitend zijn onderhouden door [gemachtigde A] zelf en niet (mede) namens de stichting. Ook zijn de activiteiten voor uitbreiding van de biodiversiteit alweer gestaakt in de loop van 2019.

De activiteiten die de stichting zou hebben ontplooid met betrekking tot zwerfafval en de problematiek van de voetpaden in het Hoefsvengebied dateren volgens de raad voorts van na het bestreden besluit, zodat daaraan volgens hem geen betekenis toekomt.

Het plaatsen van foto’s van flora en fauna in het gebied op de Facebook-pagina van de stichting is volgens de raad geen feitelijke handeling die bijdraagt aan de verwezenlijking van de statutaire belangen van de stichting en kan dit in ieder geval op zichzelf niet als voldoende feitelijke werkzaamheden gelden.

3.6.    De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat naar voorlopig oordeel uit de emailcorrespondentie tussen de gemeente en [gemachtigde A] over het inzaaien van grasvelden in het Hoefsvengebied voldoende duidelijk naar voren komt dat deze correspondentie namens de stichting is gevoerd, nu hij voorzitter is van de stichting en in de emailberichten verder duidelijk aan de stichting wordt gerefereerd.

Voorts wijst de voorzieningenrechter erop dat het feit dat sommige voorgenomen activiteiten, waaronder het grasveldproject, deels niet tot uitvoering zijn gekomen, niet meebrengt dat daaraan geen betekenis toekomt.

Bij de beoordeling van de feitelijke werkzaamheden dient te worden uitgegaan van de feitelijke werkzaamheden die de rechtspersoon heeft verricht voor of op de dag van het einde van de termijn waarbinnen tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt of rechtstreeks beroep kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter overweegt dat, voor zover sprake is van feitelijke werkzaamheden van na de termijn voor het instellen van beroep, uit de door de stichting overgelegde stukken blijkt dat de initiële contacten en daarmee de aanzet tot die activiteiten wel van daarvoor dateren.

Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat, zoals de Afdeling onder meer in de uitspraak van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:803 heeft overwogen, het informeren van het publiek via facebook als feitelijke werkzaamheid ter bevordering van statutaire doelen kan gelden. Gebleken is dat de stichting daartoe onder meer foto’s met begeleidende teksten op facebook plaatst.

Naar voorlopig oordeel heeft de stichting met het door haar genoemde samenstel van activiteiten voldoende feitelijke werkzaamheden verricht ter behartiging van haar belangen om als belanghebbende bij het bestreden besluit te kunnen worden aangemerkt, zodat zij als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt.

Spoedeisend belang

4.       Waalborgh Bouwontwikkeling VOF heeft meegedeeld op de kortst mogelijke termijn te willen starten met het bouwrijp maken van het plangebied. De opdracht tot het bouwrijp maken en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw zullen volgens de VOF ingediend worden zodra het bestemmingsplan in werking treedt.

Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de stichting spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorlopige voorziening.

Belangenafweging

5.       De stichting heeft aan haar verzoek om een voorlopige voorziening verschillende onderwerpen ten grondslag gelegd. Deze zullen in de bodemprocedure ten volle behandeld worden.

De voorzieningenrechter zal thans aan de hand van een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen.

5.1.    De stichting heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij vreest voor nadelige effecten van het plan voor de natuurwaarden in het plangebied. Volgens haar is aan het plan onvoldoende onderzoek naar de flora en fauna ter plaatse ten grondslag gelegd. Zij heeft ter zitting met name gewezen op de aanwezigheid van de wezel en van de boerenzwaluw.

De stichting heeft voorts betoogd dat de in het plan mogelijk gemaakte woonbebouwing grote afbreuk zal doen aan de openheid en groene uitstraling van het Hoefsvengebied. Volgens de stichting is het Hoefsvengebied het laatste grote binnenstedelijke groengebied, waar men  van oudsher komt voor ontspanning en recreatie.

Het plan staat volgens de stichting bovendien in de weg aan de mogelijkheid om het plangebied in de toekomst te gebruiken om invulling te geven aan de toenemende recreatieve wensen van de inwoners van de gemeente.

5.2.    Ter zitting heeft de raad gewezen op het belang om op korte termijn te kunnen voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Waalwijk en heeft Waalborgh Bouwontwikkeling VOF de belangen benadrukt om van de door de gemeente geboden medewerking gebruik te kunnen maken.

5.3.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van de raad en Waalborgh Bouwontwikkeling VOF bij inwerkingtreding van het plan zwaarder wegen dan het belang van de stichting bij schorsing van het plan.

Daartoe wordt als volgt overwogen.

5.4.       De raad en Waalborgh Bouwontwikkeling VOF hebben er een groot belang bij dat het project, na vertragingen in verband met de uitbraak van het coronavirus, geen verdere vertraging oploopt.

Met betrekking tot de natuurwaarden in het plangebied stelt de voorzieningenrechter vast dat daarnaar voorafgaande aan de planvaststelling verschillende onderzoeken zijn verricht. Volgens het rapport "Quick scan beschermde planten- en diersoorten" van maart 2019 is het plangebied volledig in cultuur gebracht als agrarisch gebied en zijn daar geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten aangetroffen.

In vervolg op genoemde quickscan is, anders dan de stichting heeft gesteld, een nadere veldinventarisatie naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het plangebied uitgevoerd. De bevindingen daarvan zijn in het rapport "Inventarisatie beschermde soorten in het kader van de natuurwetgeving" van november 2019 als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

Volgens het genoemde inventarisatierapport zijn bij het nadere onderzoek in het plangebied geen (sporen van) wezels aangetroffen. De boerenzwaluwen zaten - naar niet in geschil is - in stallen van derden die inmiddels op basis van beëindiging van beheercontracten tussen de gemeente en die derden zijn gesloopt.

Over de mogelijke aantasting van de openheid en groene uitstraling van het Hoefsvengebied overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Nu het Hoefsvengebied grenst aan het plangebied is niet uitgesloten dat de openheid en groene uitstraling van het plangebied een bijdrage levert aan de natuurbeleving van recreërenden in en rond het Hoefsvengebied. Niet uitgesloten is dat woningbouw in het plangebied daarop een zekere inbreuk zal maken. Het plangebied zelf is echter agrarisch gebied en niet openbaar toegankelijk. De inbreuk op de natuurbeleving door het plan zal zich daarom hoofdzakelijk langs een noordwestelijke strook van het Hoefsvengebied en het wandel- en fietspad langs het plangebied, het Postpad, voordoen. De aard en omvang van die inbreuk is naar voorlopig oordeel niet dusdanig, dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen bij realisering van de voorziene woningbouw dan aan het belang bij het ongewijzigd blijven van de bestaande situatie.

De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de raad bij zijn belangenafweging doorslaggevend gewicht zou hebben moeten toekennen aan reservering van het plangebied voor een eventuele toekomstige behoefte aan uitbreiding van recreatiegrond in het gebied.

6.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

7.       Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter

w.g. Zijlstra

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021

240.