Uitspraak 202100036/1/R1 en 202100036/2/R1


Volledige tekst

202100036/1/R1 en 202100036/2/R1.
Datum uitspraak: 31 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Wolphaartsdijk, gemeente Goes,

en

de raad van de gemeente Goes,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit 15 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Supermarkt Wolphaartsdijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       De supermarkt [partij] is gevestigd aan de [locatie 1]. Het plangebied grenst aan de westzijde aan de Hoofdstraat ter hoogte van het Wolfertsplein. De eigenaren van de supermarkt menen dat het gebouw waarin de supermarkt momenteel gevestigd is - onder andere vanwege haar geringe omvang - niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Daarom hebben zij aangrenzende gronden gekocht om de supermarkt te kunnen herontwikkelen, waarbij niet alleen een supermarkt maar ook een bakkerij, koeling- en vriezerruimten, een stalling van bedrijfsvoertuigen en een magazijn worden voorzien. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologisch kader voor deze ontwikkeling.

3.       [appellant] is omwonende en kan zich met deze herontwikkeling van de supermarkt niet verenigen. Hij vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepsgronden

Bouwmogelijkheden

5.       [appellant] acht de voorziene bouwmogelijkheden (waaronder het bouwpercentage, de bouwhoogte en het bouwvolume) in het plangebied te omvangrijk en daardoor niet passend in het bestaande straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving. De bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan waren volgens [appellant], kort gezegd, veel bescheidener. [appellant] acht niet inzichtelijk gemaakt waarom de raad - anders dan in het voorgaande bestemmingsplan - een supermarkt van deze omvang ruimtelijk aanvaardbaar acht.

5.1.    Aan de gronden in het plangebied is overwegend de bestemming "Gemengd" toegekend. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan voorziet in een verruiming van de bouwmogelijkheden ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. De Afdeling begrijpt [appellant] aldus dat zijn bezwaren over de voorziene bouwmogelijkheden voornamelijk zijn gericht tegen het plandeel met de aanduiding "supermarkt", het grootste bouwvlak in het plangebied alwaar de ontwikkeling van de supermarkt door [partij] is voorgestaan. Ter plaatse is voorzien in een bouwvlak van ongeveer 1.400 m2 met een bebouwingspercentage van 100%, een bouwhoogte van maximaal 9 meter en een goothoogte van 4 meter.

5.2.    In de planregels is voorzien in twee voorwaardelijke verplichtingen waarmee de raad heeft beoogd de voorziene bebouwing zoveel mogelijk ruimtelijk in te passen. Zo is op grond van artikel 3.5.2, onder a, van de planregels aan de oostzijde van het plangebied de aanplant en instandhouding van een streekeigenhaag van ongeveer 1,8 meter hoog verplicht. Verder is op grond van artikel 3.5.3, onder a, van de planregels de instandhouding en het onderhoud van de drie aanwezige beukenbomen in het westelijke gedeelte van het plangebied verplicht. Onder deze omstandigheden stelt de raad zich op het standpunt dat de voorziene bouwmogelijkheden geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat het voorgaande bestemmingsplan voorzag in minder ruime bouwmogelijkheden maakt dit niet anders, reeds omdat aan een voorgaand bestemmingsplan in beginsel geen bestaande rechten kunnen worden ontleend. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat het voorgaande bestemmingsplan een conserverende karakter had, terwijl het voorliggende bestemmingsplan en de daarmee gepaard gaande verruiming van de bouwmogelijkheden is ingegeven door een specifiek initiatief van [partij].

Het betoog slaagt niet.

Voorwaardelijke verplichting geluidscherm

6.       [appellant] voert aan dat in de voorwaardelijke verplichting zoals neergelegd in artikel 3.5.3 van de planregels is voorgeschreven dat een geluidscherm van slechts 1,8 meter hoog moet worden aangelegd en in stand gehouden, terwijl uit het akoestisch onderzoek volgt dat een scherm van 3,5 meter hoog nodig was teneinde aan de geluidnormen te kunnen voldoen.

6.1.    Aan het bestemmingsplan ligt akoestisch onderzoek ten grondslag. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan ‘Supermark Wolphaartsdijk’ onderzoek naar de geluidbelasting op de omgeving", van 22 mei 2020 (hierna: het akoestisch rapport), opgesteld door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing. Bij de invulling van de maximale planologische mogelijkheden is de raad ervan uitgegaan dat aangrenzend aan de woning [locatie 2] in het plangebied parkeerplaatsen worden aangelegd. Niet in geschil is dat de raad daarmee is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ter hoogte van de woning [locatie 2] een geluidscherm nodig is ter waarborging van het akoestisch woon- en leefklimaat van de bewoners van [locatie 2]. Om die reden is in artikel 3.5.3, onder a, van de planregels voorzien in de aanleg en instandhouding van een geluidscherm van 1,8 meter aan de noord-noordwestzijde van het plangebied ter hoogte van de aangrenzende woning [locatie 2]. De Afdeling stelt vast dat gezien de oostelijke ligging van de woning van [appellant] ten opzichte van het vereiste geluidscherm, de op grond van artikel 3.5.3, onder a, van de planregels vereiste aanleg en instandhouding van geluidscherm niet dient niet ter bescherming van het akoestisch woon- en leefklimaat van [appellant]. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb in zoverre in weg aan vernietiging van het bestreden besluit en ziet de Afdeling verder af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.  Artikel 8:69a van de Awb verzet zich er immers tegen dat de bestuursrechter een besluit vernietigt wegens strijd met een rechtsregel of rechtsbeginsel indien die regel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Parkeren op eigen terrein

7.       [appellant] vreest voor parkeeroverlast, omdat het vereiste aantal parkeerplaatsen volgens hem niet op eigen terrein kan worden aangelegd.

7.1.    Op de gronden met de bestemming "Gemengd" is, gelet op artikel 3.1, aanhef en onder k, van de planregels de aanleg van parkeervoorzieningen toegestaan. Verder mag op grond van artikel 10.3 van de planregels een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) slechts worden verleend indien voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd op eigen terrein. Dit betekent dat het college [partij] de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet kan verlenen, indien het bouwplan niet voldoet aan het in artikel 10.3, onder c, van de planregels geldende vereiste dat alle benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden aangelegd. Gelet hierop en nu [appellant] de parkeernorm waar in artikel 10.3, onder a en b, van de planregels naar wordt verwezen niet heeft bestreden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare parkeeroverlast voor de omgeving met zich brengt.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Conclusie

8.       Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

9.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021

749.