Uitspraak 202000171/1/R2


Volledige tekst

202000171/1/R2.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1], wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,

2.       [appellant sub 2], wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2019 in zaken nrs. 19/774 en 19/805 in het geding tussen:

[appellant sub 1] en [appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit vellen van een houtopstand om zes bomen te kappen op het perceel [locatie] te Putte.

Bij besluit van 8 januari 2019 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 november 2019 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 8 januari 2019 vernietigd, het primaire besluit van 13 juni 2018 herroepen, bepaald dat geen omgevingsvergunning is vereist voor het kappen van de zes bomen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[vergunninghouder] en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant sub 2] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2021, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. S.K. Reijke, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouder] en [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. E. Scheepers, rechtsbijstandverlener te Leusden, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De omgevingsvergunning is aangevraagd in verband met de overlast die de bomen op het naastgelegen perceel [locatie] , in gebruik bij Healthcare B.V, volgens [vergunninghouder] veroorzaken. Volgens [appellant sub 1]n en [appellant sub 2], omwonenden met zicht op deze bomen, tast de bomenkap hun uitzicht en de natuurwaarde van de omgeving aan.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de kaartbijlage "Beschermde groenstructuur" bij het Groenbeleidsplan, dat op 12 juli 2017 door de raad is vastgesteld, niet kan worden aangemerkt als de zogeheten lijst met uitsluitingen waarop de monumentale en andere beschermingswaardige bomen staan als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV). Het vellen daarvan is op grond van het tweede lid vergunningplichtig. Evenmin is gebleken dat een andere lijst als een zogeheten lijst met uitsluitingen  kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat het vellen van de bomen op het perceel [locatie] daarom niet vergunningplichtig was en dat het college dus niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen.

Hoger beroep

3.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen omgevingsvergunning was vereist voor het vellen van de zes bomen op het perceel.

Volgens [appellant sub 1] heeft de rechtbank ten onrechte verwezen naar de APV van 5 januari 2019 en gold ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 13 juni 2018 de APV van december 2011. Indien toch rekening zou moeten worden gehouden met latere versies van de APV, dan had de rechtbank ook rekening moeten houden met de APV van 9 april 2019, waarin staat dat de lijst van uitsluitingen en de bijbehorende kaart onderdeel uitmaken van de APV. Verder stelt [appellant sub 1] dat het kappen van de bomen altijd vergunningplichtig is geweest, reeds omdat de betreffende bomen zijn vermeld op de kaartbijlage bij het Groenbeleidsplan. [appellant sub 1] stelt verder dat gezien de vergunningplicht een herplantplicht diende te worden opgelegd en dat het college geen rekening heeft gehouden met de onevenredige aantasting van zijn belangen.

Volgens [appellant sub 2] hanteert het college al jaren het bestendig beleid dat een omgevingsvergunning is vereist als de te kappen bomen zijn vermeld op de kaart "Beschermde groenstructuur" bij het Groenbeleidsplan en heeft het college ook bevestigd dat deze kaartbijlage moet worden aangemerkt als lijst met uitsluitingen als bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, van de APV. Daar komt bij dat het college inmiddels heeft besloten om de lijst met waardevolle bomen en de kaartbijlage alsnog aan te merken als de lijst met uitsluitingen als bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, van de APV. Volgens hem heeft de rechtbank dan ook ten onrechte geoordeeld dat geen omgevingsvergunning is vereist voor het kappen van de zes bomen.

3.1.    Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:

"1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

g. houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning".

Artikel 4:11 van de APV van 5 januari 2019 luidt:

"Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het college stelt een Bomenlijst en een lijst met uitsluitingen vast waarop de monumentale en andere beschermingswaardige bomen in de gemeente worden vermeld.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die:

a. staan vermeld op de in het eerste lid genoemde Bomenlijst;

b. staan vermeld op de lijst met uitsluitingen;

c. voorkomt op de lijst van Monumentale Bomen van Nederland van de Bomenstichting. [...]".

3.2.    De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht is uitgegaan van de ten tijde van het besluit op bezwaar van 8 januari 2019 in werking getreden versie van de APV van 5 januari 2019, omdat deze APV het ten tijde van dat besluit geldende recht was. De rechtbank hoefde dan ook geen rekening te houden met eerst na het besluit op bezwaar vastgestelde wijzigingen van deze APV of ten tijde van het besluit op bezwaar reeds vervallen versies van de APV.

3.3.    De Afdeling overweegt over het betoog van [appellant sub 1] dat het kappen van de bomen altijd vergunningplichtig zou zijn geweest omdat deze bomen zijn vermeld op de kaartbijlage bij het Groenbeleidsplan, als volgt. Op grond van artikel 4:11, tweede lid, van de APV is het uitsluitend in de in dat artikellid genoemde gevallen verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen. Nu in artikel 4:11, tweede lid, van de APV de kaartbijlage "Beschermde groenstructuur" behorende bij het Groenbeleidsplan niet is genoemd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het kappen van deze bomen op grond van de enkele vermelding op de kaartbijlage bij het Groenbeleidsplan vergunningplichtig is.

Verder overweegt de Afdeling over het betoog van [appellant sub 2] dat het college al jaren bestendig het beleid voert dat een omgevingsvergunning is vereist als de te kappen bomen staan vermeld op de kaartbijlage bij het Groenbeleidsplan, dat het hier niet gaat om de uitoefening van een bevoegdheid, maar om een vergunningplicht voor in artikel 4:11, tweede lid, van de APV limitatief opgesomde gevallen. Dit algemeen verbindend voorschrift uit de gemeentelijke verordening kan niet worden ingevuld of vervangen door het door [appellant sub 2] gestelde bestendig beleid.

3.4.    Tussen partijen is niet in geschil dat de bomen op het perceel [locatie] niet zijn vermeld op de in artikel 4:11, tweede lid, onder a en c, van de APV genoemde Bomenlijst en de lijst van Monumentale Bomen van Nederland van de Bomenstichting.

De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de kaartbijlage "Beschermde groenstructuur" behorende bij het Groenbeleidsplan niet kan worden aangemerkt als lijst met uitsluitingen als bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, onder b, van de APV. Daartoe heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de kaartbijlage geen onderdeel uitmaakt van de APV en ook niet is voorzien van stempels of van andere kenmerken waaruit blijkt dat deze kaartbijlage is vastgesteld door het college of de raad als de lijst met uitsluitingen als bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, onder b, van de APV. Voorts dateren de door [appellant sub 2] genoemde verklaringen van het college en de wijzigingen van de APV van na het besluit op bezwaar, zodat de rechtbank alleen al om die reden daarmee terecht geen rekening heeft gehouden.

Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het vellen van de zes bomen op het perceel [locatie] te Putte niet vergunningplichtig is en dat het college niet bevoegd was tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Nu het vellen van de bomen niet vergunningplichtig is, is de herplantplicht uit de APV, waarnaar [appellant sub 1] nog heeft verwezen, evenmin van toepassing.

Overigens is ter zitting door Ven Healthcare B.V naar voren gebracht dat feitelijk wel, onverplicht, enige herplant heeft plaatsgevonden. Deze herplant bestaat uit snelgroeiende beplanting.

De betogen falen.

Conclusie en proceskosten

4.       De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

429-914.