Uitspraak 202003634/1/R3


Volledige tekst

202003634/1/R3.
Datum uitspraak: 31 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Grijpskerk, gemeente Westerkwartier,

2.       [appellant sub 2], wonend te Grijpskerk, gemeente Westerkwartier,

en

de raad van de gemeente Westerkwartier,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan ¨Grijpskerk uitbreiding oost¨ vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2020, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. Tanke, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, zijn verschenen en waaraan de raad, vertegenwoordigd door A. Bergsma en A. Postma, door middel van een videoverbinding heeft deelgenomen. Voorts zijn [partij A] en [partij B] door middel van een videoverbinding gehoord.

Overwegingen

1.       Met het plan wordt voorzien in de realisatie van 25 halfvrijstaande en vrijstaande woningen gelegen tussen de bestaande bebouwing aan de Groningerstraatweg aan de noordzijde, de Bindervoetpolder (N388) aan de oost- en zuidzijde en een wandel- en fietspad en de daaraan grenzende woningen aan de westzijde.

2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen op een afstand van ongeveer 15 m van het plangebied en hebben direct zicht op de in het plangebied voorziene woningen. [appellant sub 1] vreest dat als gevolg van het plan woningen met een te hoge gootlijn worden gerealiseerd, hetgeen volgens hem niet passend is in het heersende straatbeeld. Daarnaast is de door de raad voorgestane locatie van het woningbouwproject volgens hem niet geschikt vanwege geluidhinder en de verslechterde luchtkwaliteit als gevolg van de aanwezige provinciale wegen, de N355 en de N388.

[appellant sub 2] vreest als gevolg van het plan voor een verslechterd woon- en leefklimaat als gevolg van verminderd uitzicht, schaduwhinder en geluidhinder. Daarnaast heeft de raad de behoefte aan nieuwe woningen volgens haar onvoldoende onderbouwd.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

4.       [appellant sub 2] betoogt dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat met het bestemmingsplan wordt voorzien in een behoefte. Weliswaar volgt uit het rapport ¨Woningmarktanalyse en locatieadvies Grijpskerk¨ van KAW van 1 februari 2017 (hierna: de woningmarktanalyse) dat er behoefte is aan een bepaald soort woningen, maar daarin wordt met dit plan niet voorzien. Uit dat rapport volgt volgens [appellant sub 2] dat er voldoende aanbod is van vrijstaande huizen en duurdere twee-onder-een-kapwoningen, terwijl met het plan juist wordt voorzien in dergelijke woningen.

Verder betoogt [appellant sub 2] dat er geen onderzoek lijkt te zijn gedaan naar eventuele beschikbare bestaande woningen of de harde plancapaciteit. Dit klemt temeer vanwege het feit dat de woningen op een uitbreidingslocatie worden gerealiseerd. Als uitgangspunt heeft volgens [appellant sub 2] te gelden dat eerst wordt gekeken naar inbreidingslocaties. Dit volgt niet alleen uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) maar ook uit de woningmarktanalyse. Volgens [appellant sub 2] zijn er diverse alternatieve locaties beschikbaar, waar zij in haar zienswijze ook op heeft gewezen. De vaststelling van het bestemmingsplan leidt volgens [appellant sub 2] niet tot zorgvuldig ruimtegebruik. Volgens haar valt dan ook niet uit te sluiten dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare leegstand.

4.1.    De raad stelt dat met het plan wordt voorzien in een behoefte. In dit verband wijst hij op de woningmarktanalyse die in het kader van de actualisatie van de Woonvisie is uitgevoerd. Uit dat rapport volgt volgens de raad dat in Grijpskerk behoefte is aan toevoeging van rijwoningen, tweekappers, vrijstaande woningen of kavels, grondgebonden levensloopbestendige woningen en in (zeer) beperkte mate het toevoegen van appartementen. Het bestemmingsplan, waarmee wordt voorzien in 25 vrijstaande en halfvrijstaande woningen, sluit aan bij deze behoefte. De raad stelt dat 60 belangstellenden op de lijst staan voor een woning binnen het plangebied, waarvan 2/3e uit Grijpskerk komt. Hiermee is volgens de raad duidelijk dat het plan voorziet in een lokale vraag.

Wat betreft het bestaande aanbod wijst de raad erop dat er in het dorp slechts drie woningen te koop staan. Hiermee staat volgens de raad vast dat het plan niet zal leiden tot overaanbod.

Wat betreft de door [appellant sub 2] aangedragen alternatieve locaties stelt de raad dat buiten bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd omdat er geen geschikte locaties binnen bestaand stedelijk gebied zijn voor de bouw van het aantal en het type woningen waarin het plan voorziet.

4.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

¨De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.¨

Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

¨De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;¨

Artikel 5.2.1, onder b, luidt:

¨het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';¨

Artikel 5.2.2, aanhef en onder b, luidt:

¨Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

de woningen worden vrijstaand gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' de woningen ook twee-aaneen mogen worden gebouwd;¨

4.3.    Vastgesteld wordt dat met het plan voor de uitbreiding van Grijpskerk wordt voorzien in maximaal 25 woningen en dat een dergelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.

4.4.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

4.5.    In de plantoelichting staat onder verwijzing naar de Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 dat er in Westerkwartier tot 2030 een lichte groei van het aantal huishoudens wordt verwacht. In de Woonvisie is een raming voor de woningbehoefte opgesteld, zowel voor de kortere termijn (2020) als voor de langere termijn (2021-2025). Bij de Woonvisie is een lijst met plannen opgenomen waarin het plan voor de uitbreiding van Grijpskerk wordt genoemd. Uit de behoefteraming die in het kader van de Woonvisie is opgesteld volgt dat er in de periode 2014-2020 een behoefte is aan 20 tot 35 woningen en in de periode 2020-2025 een behoefte aan 15 tot 25 woningen. In de Woonvisie is verder als ambitie opgenomen dat periodiek en bij concrete nieuwe plannen, via een marktconsultatie getoetst wordt of de plannen voldoende aansluiten bij de actuele en toekomstige vraag. Voor dit plan is daarom een woningmarktanalyse en locatieadvies opgesteld door KAW. Op deze woningmarktanalyse wordt verder ingegaan in paragraaf 4.1 van de plantoelichting onder het kopje "Ladder voor duurzame verstedelijking".

4.6.    Het betoog van [appellant sub 2] dat ten onrechte niet is gekeken naar het bestaande woningaanbod en de harde plancapaciteit, mist feitelijke grondslag. Bij de opstelling van de Woonvisie is gebruik gemaakt van woningmarktonderzoek en een analyse van de woningvoorraad per dorp. Bij die woningmarktanalyse heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van het woningaanbod in Grijpskerk met behulp van het WOZ-voorraadbestand en het actuele aanbod op Funda. Uit de paragraaf 4.3 van de Woonvisie volgt dat tevens is gekeken naar de harde plancapaciteit.

4.7.    Uit de woningmarktanalyse volgt dat er in Grijpskerk in de komende vijf tot tien jaar behoefte is aan ongeveer 50 woningen. Dit komt neer op een toevoeging van ongeveer 5 woningen per jaar. [appellant sub 2] stelt dat, uitgaande van de in de woningmarktanalyse geconstateerde behoefte aan woningen, niet het juiste soort woningen wordt gerealiseerd binnen het plangebied.

4.8.    In de Woonvisie en in het verlengde daarvan de woningmarktanalyse is inzichtelijk gemaakt dat in Grijpskerk in de komende vijf tot tien jaar behoefte is aan de toevoeging van ongeveer 50 woningen. In paragraaf 2.3.3 van de toelichting staat beschreven dat in de Woonvisie wordt gewerkt met zogenoemde bandbreedtes om te kunnen inspelen op zich voordoende ontwikkelingen en om tussen de gemeenten te wisselen. Daarnaast is in de Woonvisie als ambitie opgenomen dat periodiek en bij concrete nieuwe plannen, via een marktconsultatie getoetst wordt of de plannen voldoende aansluiten bij de actuele en toekomstige vraag. In de woningmarktanalyse is aan de hand van deze uitgangspunten inzicht gegeven in de vraag naar woningen binnen verschillende segmenten van de woningmarkt in de plaats Grijpskerk. De Afdeling ziet, anders dan [appellant sub 2], geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan de hand van de in de woningmarktanalyse gegeven bandbreedtes de behoefte aan de in het plangebied voorziene woningen niet voldoende heeft onderbouwd. Uit tabel 1 van de woningmarktanalyse volgt dat er voor rijtjeswoningen en tweekappers uit een bepaald prijssegment behoefte is aan de toevoeging van 15 tot 25 woningen en dat er voor tweekappers en vrijstaande woningen uit een daarop volgend prijssegment behoefte is aan de toevoeging van 5 tot 15 woningen. Verder wordt voor kavels en vrijstaande woningen van een daarop volgend prijssegment een bandbreedte aangegeven van 5 tot 15 woningen. Op pagina 13 van de woningmarktanalyse staat dat de bovenkanten van deze bandbreedtes niet zijn op te tellen, maar dat een maximumaantal woningen uit het ene segment leidt tot een minimumaantal uit het andere segment en dat het in totaliteit nog steeds gaat om een verwachte afzetbaarheid van 50 woningen in 5 tot 10 jaar. De Afdeling stelt vast dat het plan de flexibiliteit biedt dat er tot maximaal 18 twee-onder-een-kapwoningen en 7 vrijstaande woningen in het plangebied gerealiseerd kunnen worden. Naar gelang minder twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd kunnen er meer vrijstaande woningen worden gebouwd tot een maximum van 25. Gelet op hetgeen volgt uit de Woonvisie en de woningmarktanalyse moet worden geconcludeerd dat de woningen waarin het plan voorziet, passen binnen de geïndiceerde behoefte.

4.9.    In de plantoelichting staat dat naast de gekozen locatie Meindertsma, die buiten bestaand stedelijk gebied ligt, vier locaties zijn onderzocht die binnen bestaand stedelijk gebied liggen. Geconcludeerd is dat de inbreidingslocaties ongeschikt zijn om daar het totale aantal woningen, die in dit plan worden voorzien, te realiseren. Geconstateerd is dat voor de inbreidingslocaties Kerkplein en Tapperij reeds het voornemen bestaat om daarop appartementen te ontwikkelen, zodat deze niet beschikbaar zijn. Voor  de locatie Vogelzang worden vanwege de specifieke geschiktheid daarvoor, seniorenwoningen voorzien. Ten slotte heeft de raad voor de locatie Molenstraat gesteld dat deze locatie niet geschikt is vanwege bodemverontreiniging.

[appellant sub 2] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan twijfel kan ontstaan over de juistheid van de stelling van de raad dat voornoemde inbreidingslocaties niet geschikt zijn.

Het betoog faalt.

4.10.  De conclusie is dat de raad de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarin het plan voorziet, voldoende heeft onderbouwd. Verder heeft de raad voldoende onderbouwd dat niet binnen bestaand stedelijk gebied in de beoogde nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden voorzien. Het plan is in zoverre niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Goothoogte

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan ten onrechte de mogelijkheid biedt om woningen met een hoge gootlijn te realiseren. [appellant sub 1] betoogt dat met de mogelijkheid die het plan biedt om woningen met een hoge gootlijn te realiseren, afbreuk wordt gedaan aan het bestaande aangezicht van het dorp omdat daar alleen woningen zijn toegestaan met een lage gootlijn.

5.1.    De op grond van het plan maximaal toegestane nokhoogte van de tegenover de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voorziene woningen is volgens de raad niet zodanig dat hij - gelet op de afstand van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tot die woningen - had moeten kiezen voor een lagere goothoogte.

5.2.    Artikel 5.2.2 van de planregels luidt:

¨Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

[…]

b. de woningen worden vrijstaand gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' de woningen ook twee-aaneen mogen worden gebouwd;

[…]

g. de goothoogte van een hoofdgebouw is in het geval van een twee-aaneen gebouwde woning maximaal 6,50 meter en in het geval van een vrijstaande woning maximaal 4,50 meter;

h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw is maximaal 11,00 meter in geval van een twee-aaneen gebouwde woning en 10,00 meter in het geval van een vrijstaande woning.¨

5.3.    Uit de verbeelding en de planregels bij het bestemmingsplan volgt dat tegenover de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zowel vrijstaande woningen als twee-aan-een gebouwde woningen zijn toegestaan en dat daarnaast onderin het tweede bouwvlak, dat tegenover de woning van [appellant sub 1] ligt, één vrijstaande woning is mogelijk gemaakt.

5.4.    De Afdeling stelt vast dat de gevels van de dichtstbijzijnde, in het plangebied gesitueerde woningen op een afstand komen van ongeveer 35 m van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1]. Daartussenin bevindt zich een brede strook met daarop de tuinen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1], de straat, een groenstrook met bomen, een sloot, een onverhard pad met daarachter een sloot en de achtertuinen van de in het plangebied voorziene woningen. Anders dan [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is de Afdeling van mening dat niet kan worden gezegd dat de raad niet in redelijkheid voor die goothoogte heeft mogen kiezen. Hierbij neemt de Afdeling niet alleen in aanmerking de afstand tussen de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en de in het plan voorziene woningen, maar ook dat ingevolge artikel 6.2.2, onder g, van de regels van het bestemmingsplan "Grijpskerk" de goothoogte ter plaatse van onder meer de woning van [appellant sub 1] maximaal 6 m mag bedragen.

Het betoog faalt.

Geluidhinder en luchtkwaliteit vanwege omliggende wegen

6.       [appellant sub 1] betoogt dat de door de raad voorgestane locatie niet geschikt is voor de bouw van 25 woningen. Deze locatie ligt precies in de punt van twee belangrijke provinciale wegen, namelijk de N355 en de N388. Vooral het verkeer dat van de N355 afslaat naar de N388 veroorzaakt volgens [appellant sub 1] een hoop geluidsoverlast. In dit verband wijst hij erop dat verkeer een scherpe bocht moet maken en dat vervolgens extra gas gegeven moet worden om weer op snelheid te komen. Dit levert volgens [appellant sub 1]  geluidsoverlast op.

6.1.    Verder worden als gevolg van het optrekkende verkeer op de provinciale weg luchtverontreinigende stoffen uitgestoten. De raad heeft volgens [appellant sub 1] onvoldoende onderzoek gedaan naar de effecten van die stoffen. Ten onrechte is volgens [appellant sub 1] alleen gekeken naar het gemiddelde over een groter gebied.

6.2.    Met zijn betoog dat de gekozen locatie Meindertsma niet geschikt is voor de realisatie van woningen vanwege de geluidbelasting en de luchtkwaliteit ter plaatse als gevolg van de in de buurt van het plangebied gelegen provinciale wegen, de N355 en de N388, beroept [appellant sub 1] zich op de mogelijke gevolgen van het wegverkeer voor het woon- en leefklimaat bij de nieuw te bouwen woningen en komt hij op voor de belangen van de toekomstige bewoners. In het bijzonder gaat het dan om de belangen waarvoor regels zijn gesteld in de Wet geluidhinder (geluidhinder) en de Wet milieubeheer (luchtkwaliteit), die de raad bij de vaststelling van een plan in acht moet nemen.

6.3.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

6.4.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant (uitspraken van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:847 (Hellendoorn), 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4324 (Baarn Noord)).

6.5.    Zoals de Afdeling onder 10.12 heeft overwogen in de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, kan een appellant die een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan aanvecht dat de oprichting van een of meer woningen in het zicht van zijn woning mogelijk maakt, zich om vernietiging van dat besluit te bewerkstelligen in beginsel niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer voor zover het betreft de geluidbelasting en de luchtkwaliteit ter hoogte van de op te richten woningen.

6.6.    Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat zelfs al zou hetgeen [appellant sub 1] aanvoert gegrond zijn, deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond van [appellant sub 1].

Woon- en leefklimaat

- Uitzicht

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het vrije uitzicht van hun woningen.

7.1.    Gegeven de ligging van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] ten opzichte van de in het plan voorziene woningen, zoals hiervoor onder 5.4. is vermeld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het uitzicht van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zodanig wordt aangetast dat de raad het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat in artikel 5.4, aanhef en onder f, van de planregels is geborgd dat er ter plaatse van de aanduiding "groen" een haag wordt aangelegd en op 1,5 m in stand wordt gehouden. Deze haag zal ook worden aangelegd bij de nieuwe woningen en wel tussen de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en de nieuwe woningen waarop zij zullen gaan uitkijken.

Het betoog faalt.

- Geluid

8.       [appellant sub 2] betoogt verder dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de geluidhinder die als gevolg van het plan kan optreden bij haar woning. Volgens [appellant sub 2] lijkt het er op dat met name is onderzocht wat de gevolgen voor de geluidbelasting zijn voor de toekomstige bewoners van de te realiseren woningen en is onvoldoende rekening gehouden met het woon- en leefklimaat van omwonenden.

8.1.    De raad wijst er op dat het plangebied wordt ontsloten via de Groningerstraatweg en niet via de Juursemakluft. Het plan heeft ook niet tot gevolg dat motorvoertuigen kunnen doorsteken naar de Juursemakluft, zodat overschrijdingen van de geluidsnormen niet te verwachten zijn.

8.2.    Uit paragraaf 3.2 van de plantoelichting volgt dat de nieuwe woonbuurt wordt ontsloten via een insteekweg vanaf de Groningerstraatweg en dat daarnaast een tweede ontsluiting wordt gerealiseerd via de Juursemakluft. Dit is een verbinding voor wandelaars en fietsers richting de Juursemakluft, die ook als calamiteitenontsluiting voor hulpdiensten kan worden gebruikt. Uit de verbeelding blijkt dat dit om een doorgang gaat die op het smalste punt ongeveer 3 m breed kan zijn. Aangezien het plangebied voor motorvoertuigen wordt ontsloten via de Groningerstraatweg en de doorsteek naar de Juursemakluft alleen door fietsers en wandelaars gebruikt kan worden, heeft het plan - anders dan [appellant sub 2] kennelijk meent - niet tot gevolg dat er motorvoertuigen kunnen doorsteken naar de Juursemakluft. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 2] zal optreden.

Het betoog faalt.

- Schaduwhinder

9.       [appellant sub 2] betoogt dat er ten onrechte geen bezonningsstudie is uitgevoerd. In de nota van zienswijzen stelt de raad dat geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking en dat hier een beoordeling aan ten grondslag ligt, maar deze is niet als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Hierdoor kan [appellant sub 2] niet nagaan in hoeverre deze stelling klopt.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er als gevolg van het plan nauwelijks tot geen schaduwwerking zal zijn op de woningen aan de Juursemakluft. Hiertoe verwijst de raad naar een bezonningsstudie van Kroonfeld waarin voor iedere maand van het jaar voor zes momenten van 08:00 uur tot 18:00 uur de schaduwwerking van de woningen in het plangebied in beeld is gebracht. Daaruit volgt dat alleen in de maand maart rond 08:00 uur mogelijk sprake is van enige schaduwwerking in westelijke richting, waarbij de raad opmerkt dat de bestaande bomen tussen het plangebied en de woningen aan de Juursemakluft ook al voor schaduw zorgen. Voor het overige blijft de schaduw volgens de raad bij de woningen binnen het plangebied binnen het eigen perceel en vanaf 12:00 is er geheel geen sprake meer van schaduwwerking in de richting van de Juursemakluft.

9.2.    Voor wat betreft de schaduwhinder bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het plan een zodanige verslechtering van de bezonning optreedt bij de woning van [appellant sub 2] dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de woning van [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 35 m is gelegen van de in het plangebied voorziene woningen, terwijl daarnaast uit de bezonningsstudie die de raad heeft overgelegd volgt dat alleen in de maand maart rond 08:00 uur mogelijk sprake is van enige schaduwhinder. Voor het overige blijft de schaduwwerking als gevolg van de in het plan voorziene woningen binnen het eigen perceel en is er vanaf 12:00 in het geheel geen sprake meer van schaduwwerking richting de Juursemakluft.

Het betoog faalt.

- Cumulatieve effecten

10.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de cumulatieve effecten als gevolg van de in het plangebied voorziene woningen. Als gevolg hiervan is het belang van [appellant sub 2] bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij haar woning door de raad onvoldoende meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

10.1.  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over uitzicht, geluidhinder en schaduwhinder ziet de Afdeling, kijkend naar de cumulatie van deze gevolgen, geen aanleiding voor het oordeel dat de cumulatieve gevolgen van de in het plangebied voorziene woningen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] zodanig zijn dat de raad om die reden het plan niet of anders had moeten vaststellen.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.     De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn ongegrond.

12.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021

288-901.