Uitspraak 202003439/1/R2


Volledige tekst

202003439/1/R2.
Datum uitspraak: 24 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant], wonend te Haaren, gemeente Oisterwijk

2.       Boomkwekerij De Kant B.V. en [appellant sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: De Kant), gevestigd respectievelijk wonend te Oisterwijk,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 mei 2020 in zaken nrs. 19/2072 en 19/2077 in het geding tussen:

[appellant]

De Kant

en

het college van burgemeester en wethouders van Haaren, thans: Oisterwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het college aan Boomkwekerij De Kant B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het uitoefenen van nevenactiviteiten met paard en wagen (hierna: men-gerelateerde activiteiten) aan de Mgr. Berkvensstraat 6a te Haaren.

Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Hierbij is het besluit van 29 oktober 2018 nader gemotiveerd en is een nieuw voorschrift opgenomen.

Bij uitspraak van 1 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het door De Kant daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard en het besluit op bezwaar is gedeeltelijk vernietigd. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De uitspraak van de rechtbank is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Boomkwekerij De Kant B.V. heeft tegen deze uitspraak incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant], Boomkwekerij De Kant B.V. en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.H. Blom, rechtsbijstandverlener te Tilburg, Boomkwekerij De Kant B.V. en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.P. van Alphen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De Kant wil aan de Mgr. Berkvensstraat 6a te Haaren men-gerelateerde activiteiten als nevenactiviteiten aanbieden. Zij beoogt daarnaast een bedrijfsgebouw op het perceel deels te gebruiken voor het stallen van paarden, rijtuigen en hooi.

[appellant] woont aan de [locatie] te Haaren. Zijn achtertuin grenst aan het perceel van De Kant. Hij kan zich niet verenigen met de verlening van de omgevingsvergunning voor de men-gerelateerde activiteiten.

2.       De Mgr. Berkvensstraat 6a heeft op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Haaren, correctieve herziening" een agrarische bestemming. Het college heeft de omgevingsvergunning voor men-gerelateerde activiteiten verleend met toepassing van artikel 3.5.1 van de planregels. Dit artikel geeft aan het college de bevoegdheid om nevenfuncties bij een agrarische bestemming te vergunnen.

3.       Het wettelijk kader en de toepasselijke planregels zijn voor de leesbaarheid vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Uitspraak van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat De Kant een reëel agrarisch bedrijf aan de Mgr. Berkvensstraat 6a exploiteert en dus een bedrijf heeft als bedoeld in artikel 1 van de planregels. Dat betekent dat voldaan is aan artikel 3.5.1, aanhef en onder a, van de planregels.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat de men-gerelateerde activiteiten nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn.

De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan te verlenen voor het verrichten van een nevenfunctie aan de Mgr. Berkvensstraat 6a.

4.1.    Het beroep van De Kant was gericht tegen de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. De rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd voor zover in het tweede voorschrift niet uitdrukkelijk is bepaald dat de melding aan de toezichthouder van de gemeente Haaren of opvolgende gemeente twee weken voorafgaande aan de aanlevering en verwerking van plantgoed ook telefonisch kan worden gedaan. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het tweede voorschrift op zo’n manier aan te vullen dat ook met een voorafgaande telefonische melding, die vervolgens per e-mail dient te worden bevestigd, kan worden volstaan.

Het hoger beroep van [appellant]

5.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat De Kant een reëel agrarisch bedrijf exploiteert. De adviezen van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) zijn niet zorgvuldig voorbereid en berusten op gedateerde financiële overzichten die niet door het college zijn ingezien. Hierdoor mocht het college zich niet op de adviezen van de AAB beroepen. De verleende omgevingsvergunning is volgens hem in strijd met artikel 3.5.1, aanhef en onder a, van de planregels, omdat er geen agrarische hoofdactiviteit op het perceel plaatsvindt. Het bedrijfsgebouw is volgens hem ook niet geschikt voor de exploitatie van een agrarisch bedrijf.

[appellant] betoogt verder dat de beoogde nevenactiviteiten, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet kunnen worden aangemerkt als verbrede landbouw in de vorm van een educatieve voorziening, dan wel als recreatieve voorziening, gericht op plattelandstoerisme. Door de afwezigheid van een hoofdactiviteit, had dus de vergunning voor de nevenactiviteiten volgens hem niet verleend mogen worden. Hierdoor is de verleende omgevingsvergunning in strijd met artikel 3.5.1,

aanhef en onder c, van de planregels.

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het op basis van adviezen van de AAB terecht heeft geconcludeerd dat De Kant een reëel agrarisch bedrijf exploiteert als bedoeld in artikel 1 van de planregels. Volgens het college zijn deze adviezen op zorgvuldige en juiste wijze tot stand gekomen.

Verder stelt het college dat de vergunde nevenactiviteiten kunnen worden aangemerkt als educatieve en recreatieve voorzieningen, als bedoeld in artikel 3.5.1, aanhef en onder c, van de planregels.

5.2.    De Afdeling toetst ten eerste of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat dat het college ervan uit mocht gaan dat aan de Mgr. Berkvensstraat 6a een reëel agrarisch bedrijf is gevestigd met een aanwezige en herkenbare hoofdfunctie, als bedoeld in artikelen 1 en 3.5.1, aanhef en onder a, van de planregels. De aanwezigheid van een reëel agrarisch bedrijf is vereist voor de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor nevenactiviteiten uit artikel 3.5.1 van de planregels.

Het college heeft zich gebaseerd op drie adviezen van de AAB van 13 september 2018, 17 januari 2019 en 3 oktober 2019. In deze adviezen is aan de hand van het feitelijk gebruik van de gronden en de aard en omvang van het teeltareaal de omvang van de bedrijfsvoering beoordeeld. De AAB heeft geconcludeerd dat de bedrijfsvoering van De Kant zonder meer de omvang heeft van een agrarisch bedrijf met een arbeidsbehoefte van een halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, als bedoeld in artikel 1 van de planregels. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd maakt niet aannemelijk dat deze rapporten zulke gebreken of leemten in kennis bevatten dat het college niet in redelijkheid hiervan mocht uitgaan. De financiële stukken waren bij de beoordeling door de AAB niet doorslaggevend, zodat het betoog van [appellant] over die stukken niet slaagt.

Verder heeft De Kant met gegevens onderbouwd dat op haar perceel materiaal wordt verwerkt en afgezet. Dat werkzaamheden tijdelijk worden onderbroken, zoals [appellant] stelt, is onvoldoende om te oordelen dat er geen sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. Naar haar aard worden binnen een boomkwekerij niet voortdurend activiteiten uitgevoerd. Ook heeft De Kant onderbouwd dat het bedrijfsgebouw gebruikt wordt voor zowel de hoofd- als de nevenactiviteiten. De Afdeling acht ook relevant haar uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2876 over dit bedrijfsgebouw. In deze uitspraak oordeelde de Afdeling dat de verwerkingsruimte in de paardenstal niet te klein is voor het uitvoeren van werkzaamheden van een agrarisch bedrijf, te weten een buxuskwekerij.

Ten slotte biedt het voorschrift bij de vergunning over het melden voorafgaande aan de aanlevering en verdere verwerking van boomkwekerijplantgoed een waarborg dat op het perceel van De Kant agrarische activiteiten worden uitgevoerd en dat het agrarische bedrijf op het perceel aanwezig en herkenbaar blijft. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat voldaan is aan de voorwaarde voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.5.1, aanhef en onder a, van de planregels. Het betoog van [appellant] slaagt niet.

5.3.    Over het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vergunde activiteiten nevenactiviteiten zijn in de zin van educatieve en recreatieve voorzieningen onder artikel 3.5.1, aanhef en onder c, onder 2˚en onder 4˚, van de planregels, overweegt de Afdeling als volgt.

Zoals uiteengezet in paragrafen 2.2.1 en 2.2.2 van de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning bestaan de beoogde men-gerelateerde activiteiten uit verschillende vormen van educatieve trainingen en recreatieve buitenritten. [appellant] heeft dit niet weerlegd. Dat de activiteiten zich ook kunnen richten op andere doelgroepen dan genoemd in de ruimtelijke onderbouwing, zoals [appellant] stelt, maakt dit niet anders. Hiermee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 3.5.1, aanhef en onder c, van de planregels.

De rechtbank is dus terecht tot de conclusie gekomen dat het college de men-gerelateerde activiteiten heeft beschouwd als nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, aanhef en onder c, van de planregels. Het betoog slaagt niet.

Incidenteel hoger beroep van De Kant

6.       Het eerste voorschrift uit de omgevingsvergunning verplicht De Kant om gedurende de eerste vier jaren na het verlenen van de omgevingsvergunning een financieel overzicht te geven van de reële kosten en opbrengsten van de uitgevoerde nevenactiviteiten. De rechtbank heeft volgens haar niet onderkend dat dit voorschrift onevenredig bezwarend is. Zij vreest voor een inbreuk van haar privacy- en bedrijfsgegevens en nieuwe handhavingsprocedures.

Het tweede voorschrift verplicht De Kant jaarlijks en twee weken voorafgaande aan de aanlevering en verdere verwerking van boomkwekerijplantgoed schriftelijk of telefonisch melding te doen aan de toezichthouder. De Kant stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat dit voorschrift, ook nadat het door de rechtbank is aangevuld, onevenredig bezwarend is. Gelet op sterk variërende markt- en weersomstandigheden en de werkplanning van andere bedrijfsonderdelen is de termijn van twee weken onredelijk ruim en het doen van een melding praktisch onuitvoerbaar.

6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsgegevens van De Kant met inachtneming van de geldende voorschriften over gegevensbescherming worden behandeld. Deze gegevens worden alleen verstrekt met instemming van de ondernemers. Hierdoor leidt het eerste voorschrift volgens het college niet tot een onevenredige inbreuk van de privacy- en bedrijfsgegevens van De Kant.

Daarnaast stelt het college dat het tweede voorschrift ook niet onevenredig bezwarend is voor De Kant. Dit voorschrift is opgenomen om de aanwezigheid van het reëel agrarisch bedrijf te controleren en nieuwe verzoeken om handhaving te voorkomen.

6.2.    Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verstrekken van een jaarlijks financieel overzicht, als bedoeld in het eerste voorschrift, niet onevenredig bezwarend is. De Afdeling neemt hierbij in overweging dat de Wet openbaarheid van bestuur bescherming biedt tegen openbaarmaking van vertrouwelijk verstrekte bedrijfsgegevens door rechtspersonen aan de overheid. Hiermee zijn de belangen van De Kant voldoende gewaarborgd.

Over het betoog dat het tweede voorschrift onevenredig bezwarend zou zijn overweegt de Afdeling als volgt. Dit voorschrift heeft als doel de aanwezigheid van een reëel agrarisch bedrijf als hoofdactiviteit op de Mgr. Berkvensstraat 6a te waarborgen. Het melden voorafgaande aan aanlevering en verdere verwerking van boomkwekerijplantgoed is onder dit voorschrift laagdrempelig voor De Kant. Daarnaast heeft het college ter zitting aangegeven dat het begrijpelijk is dat variërende weers- en marktomstandigheden en de werkplanning van andere bedrijven ertoe kunnen leiden dat een activiteit wordt uitgesteld. Dit kan ook aan de toezichthouder worden gemeld. Daarop heeft De Kant ter zitting gereageerd dat zij in dat geval geen bezwaar ziet in het tweede voorschrift.

Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de voorschriften niet onevenredig bezwarend zijn voor De Kant. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van De Kant is ook ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021

723-965.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Hoofdstuk II. De omgevingsvergunning

§ 2.1. Verbodsbepalingen, bevoegd gezag, gefaseerde vergunning, deelvergunning en revisievergunning

Artikel 2.1

1.       Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

(…)

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

§ 2.3. De beoordeling van de aanvraag

Artikel 2.11

1.       Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

2.       Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.20

1.       Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, of in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2.10, onderscheidenlijk artikel 2.14 slechts weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3 van die wet, voor zover het deze wet betreft, onder betrokkene mede wordt verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met de aanvrager van de omgevingsvergunning gelijk kan worden gesteld.

§ 2.4. De omgevingsvergunning

Artikel 2.22

2.       Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20.

Wet openbaarheid van bestuur

Hoofdstuk V. Uitzonderingsgronden en beperkingen

Artikel 10

1.       Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

(…)

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld

(…)

Bestemmingsplan "Buitengebied Haaren, correctieve herziening"

Artikel 1

Nevenfuncties

Onder nevenfuncties worden verstaan:

a. recreatieve functies gericht op plattelandstoerisme;

b. agrarisch verwante functies;

c. agrarisch technische hulpfuncties;

d. statische binnenopslag;

e. verbrede landbouw;

(…)

Reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen;

(…)

Verbrede landbouw

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering;"

Artikel 3.1

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grondgebonden agrarische bedrijven;

b. en tevens voor:

1. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: een ‘intensieve veehouderij’;

2. ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’: een glastuinbouwbedrijf;

3. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’: een paardenhouderijbedrijf;

c. bestaande nevenfuncties conform de lijst ‘Bestaande nevenfuncties’ (Bijlage 1);

(…)

Artikel 3.5.1

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a en b en c voor nevenfuncties, met inachtneming van de volgende regels:

a. Op het perceel is een reëel agrarisch bedrijf aanwezig en de agrarische functie blijft op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.

(…)

c. Voor nevenfuncties geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:

(…)

2. verbrede landbouw in de vorm van zorgboerderijen, kinderboerderijen, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke, brutovloeroppervlak van 25% van de bebouwing tot maximaal 1.000 m2. (…)

4. recreatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke brutovloeroppervlak van 25% van de bebouwing tot maximaal 1.000 m2. (…)

Vergunningsvoorschriften omgevingsvergunning

Vergunningsvoorschrift 1

Vergunninghouder is, met inachtneming van het bedrijfsplan (Bedrijfsplan/financieel plan nevenactiviteit Boomkwekerij De Kant B.V. d.d. 12 oktober 2018), verplicht om gedurende de eerste vier jaren en steeds vóór 1 maart, over het voorafgaand jaar een financieel overzicht te geven van de reële kosten en opbrengsten van de uitgevoerde nevenactiviteiten van het agrarisch bedrijf in dat jaar. Dit financiële overzicht dient aan het college te worden uitgebracht.

Vergunningsvoorschrift 2

Boomkwekerij De Kant B.V. dient jaarlijks en twee weken voorafgaande aan de aanlevering en verdere verwerking van boomkwekerijplantgoed op de locatie Mgr. Berkvensstraat 6a te Haaren, daarvan schriftelijk per e-mail of telefonisch melding te doen aan de toezichthouder van de gemeente Haaren (of opvolgende gemeente). In het geval deze melding telefonisch wordt gedaan, wordt deze melding door de toezichthouder per e-mail bevestigd Deze verplichting geldt de eerste 4 jaar na datum besluit.