Uitspraak 202006644/2/R3


Volledige tekst

202006644/2/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Zoetermeer,

verzoekers,

en

1. de raad van de gemeente Zoetermeer,

2. het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Martin Luther Kinglaan" vastgesteld.

Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Martin Luther Kinglaan".

Bij besluit van 7 december 2020 heeft het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van 218 woningen aan de Martin Luther Kinglaan verleend.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. Tegen deze besluiten hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2021, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] en [verzoeker A], en de raad en het college, vertegenwoordigd door drs. T. Eisenburger en K.C.A. Kampmeijer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan voorziet in 218 woningen in een deel van de wijk Oosterheem in Zoetermeer. Het gaat om 177 appartementen en 41 eengezinswoningen. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de HSL-spoorlijn en de provinciale weg N209. [verzoeker] en anderen wonen in de wijk Oosterheem, veelal in de straten die grenzen aan het plangebied, en de meesten van hen hebben vanuit hun woningen ook zicht op het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, de omgevingsvergunning en het hogere waarden-besluit, omdat zij te weinig inspraak hebben gehad bij de planvorming, het openbaar groen verloren gaat en daarmee ook uitzicht vanuit hun woningen, alsmede de mogelijkheid om te sporten, spelen en recreëren, en de hoogbouw niet past in de omgeving. Volgens [verzoeker] en anderen heeft de gemeente onvoldoende gedaan om de sportbestemming die aan de gronden was gegeven, te realiseren. Daarnaast vinden zij dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting, de luchtkwaliteit en trillingen vanwege de HSL.

Spoedeisend belang

3.       [verzoeker] en anderen hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de gemeente al begonnen is met het uitvoeren van bouwvoorbereidende werkzaamheden, zoals het dempen van sloten en het afgraven van grond. Dit is ter zitting door de raad en het college bevestigd. Desgevraagd heeft [vergunninghouder] ter zitting aangegeven eind maart 2021 met de bouw van woningen, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, te willen starten als voldoende woningen terzake zijn verkocht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onder de genoemde omstandigheden sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Inhoudelijke beoordeling

4.       De voorzieningenrechter geeft hierna een voorlopige inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep.

Samenspraak

5.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat zij onvoldoende mogelijkheden tot samenspraak als bedoeld in de Samenspraakverordening gemeente Zoetermeer van 14 september 2015 (hierna: Samenspraakverordening) hebben gehad, omdat zij alleen konden reageren op een vooraf al opgesteld (bouw)plan. Dat naar aanleiding van hun reacties wel wijzigingen zijn doorgevoerd in dat (bouw)plan, vinden zij niet voldoende omdat dit slechts wijzigingen betroffen van ondergeschikt belang.

5.1.    De raad en het college stellen zich op het standpunt dat voldoende samenspraak heeft plaatsgevonden en dat dit in overeenstemming met de Samenspraakverordening is gebeurd. De raad heeft op 29 maart 2018 het procesvoorstel samenspraak woningbouwontwikkeling Martin Luther Kinglaan vastgesteld op het zogenoemde niveau "raadplegen". Dat betekent dat het doel van de samenspraak was: het informeren van de omgeving over het initiatief, het ophalen van kennis, wensen en informatie uit de buurt, het inzicht verkrijgen in de woningbehoeften van potentiële bewoners en het verstrekken van procesinformatie. De raad en het college beschrijven dat meerdere inloopbijeenkomsten en gesprekken met de ingestelde klankbordgroep hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan en op verzoek van omwonenden zijn meerdere wijzigingen in het plan aangebracht, aldus de raad en het college. Het gaat om het verlagen van de hoekaccenten van de appartementen van 7 naar 6 verdiepingen aan de noordzijde en van 11 naar 9 verdiepingen aan de zuidzijde, een grotere afstand tussen de rijwoningen en de bestaande woningen aan het Rugstreeppad, het verbreden van een wandelpad, het toevoegen van een fietsbrug en het aanpassen van het wegprofiel. Het eindverslag van de samenspraak is op 28 januari 2020 door het college vastgesteld.

5.2.    In artikel 1 van de Samenspraakverordening staat dat onder "samenspraak" wordt verstaan: "het door het bestuursorgaan op interactieve wijze betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid, in de vorm van informeren, raadplegen, adviseren of coproduceren".

Onder "samenspraakprocedure" wordt verstaan: "de wijze waarop in de fasen van het beleidsproces, in een concreet geval, aan de samenspraak gestalte wordt gegeven".

Onder "procesvoorstel" wordt verstaan: "voorstel van het bevoegde bestuursorgaan, voorafgaande aan de te volgen samenspraakprocedure, waarin aangegeven wordt op welke wijze vorm zal worden gegeven aan de samenspraak".

5.3.    Niet in geschil is dat in dit geval vorm is gegeven aan de samenspraak op het niveau "raadplegen" als voorzien in de Samenspraakverordening. De beschrijving die de raad en het college hebben gegeven van het gevolgde proces, komt hiermee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter overeen. Zo zijn inloopbijeenkomsten georganiseerd, is een klankbordgroep samengesteld waarmee gesprekken zijn gevoerd, en is op die manier informatie opgehaald over de mening van de omwonenden over het (bouw)plan. Het komt de voorzieningenrechter voor dat bij samenspraak op het niveau raadplegen niet samen met de omwonenden een (bouw)plan wordt opgesteld, zoals [verzoeker] en anderen hadden gewild. Dat laatste komt aan de orde bij samenspraak op het niveau "coproduceren", waarvoor in dit geval niet is gekozen. Dat naar aanleiding van de samenspraak wijzigingen zijn aangebracht in het (bouw)plan, geeft er naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijk van dat de gevoerde samenspraak serieus is genomen.

5.4.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat dit betoog in de bodemprocedure zal slagen.

Sportbestemming en alternatieven

6.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat de gemeente onvoldoende heeft gedaan om de sportbestemming uit het vorige plan te realiseren, terwijl sportfaciliteiten erg belangrijk zijn in een groeiende gemeente als Zoetermeer. Daarnaast voeren [verzoeker] en anderen aan dat de raad ten onrechte niets heeft gedaan met in de zienswijzen aangedragen alternatieven voor de inrichting van het gebied, zoals de aanleg van een "Tiny Forest", een trimbaan of een beweegpark. Daartoe had naast de sportbestemming ook een recreatiebestemming aan de gronden kunnen worden gegeven. Deze alternatieven passen goed in het beleid ten aanzien van sport, bewegen en natuur, aldus [verzoeker] en anderen.

6.1.    De raad stelt dat het terrein door de gemeente ruim 15 jaar lang zonder succes is aangeboden aan sportverenigingen of sportgerelateerde bedrijven. Al die tijd is niet gebleken van interesse om hier een nieuwe sportvereniging te starten, een bestaande vereniging te verplaatsen of een uitbreiding van een sportvereniging te accommoderen. Uit recent capaciteitsonderzoek door het Mulier instituut, dat heeft geresulteerd in het rapport "Ruimte voor sport in Zoetermeer" van september 2020, blijkt volgens de raad dat het ook niet noodzakelijk is om de locatie bij de Martin Luther Kinglaan te blijven reserveren voor sportverenigingen. Verder stelt de raad dat de locatie al in januari 2018 is aangewezen als woningbouwlocatie, zodat een alternatieve invulling van het gebied niet meer aan de orde is.

6.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [verzoeker] en anderen geen aanspraak kunnen maken op het behoud van de sportbestemming of een daarbij aansluitende recreatieve bestemming van de gronden. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een sportbestemming, waarin de raad met de vaststelling van de eerdere bestemmingsplannen had voorzien, hier niet uitvoerbaar is gebleken omdat er geen interesse voor is. Dat alternatieve invullingen volgens de raad alleen kunnen gaan over de uitwerking van woningbouw ter plaatse, waaraan immers binnen de regio en de gemeente grote behoefte bestaat, en niet over een alternatief voor woningbouw, acht de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden geen onredelijk standpunt van de raad.

6.3.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat dit betoog in de bodemprocedure zal slagen.

Vertrouwensbeginsel

7.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat zij bij de aankoop van hun woningen op het destijds ingestelde informatiepunt navraag hebben gedaan naar de toekomst van het nu aan de orde zijnde plangebied. Door projectontwikkelaars en gemeenteambtenaren is mondeling medegedeeld dat woningbouw in het plangebied niet mogelijk is, vanwege de nabijheid van de HSL. Door hier nu toch woningen te realiseren is het vertrouwen in de gemeentelijke overheid beschaamd, aldus [verzoeker] en anderen.

7.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, overweegt de voorzieningenrechter dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel allereerst is vereist dat de betrokkenen aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkenen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs konden en mochten afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval het vertrouwensbeginsel is geschonden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [verzoeker] en anderen geen stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat er concrete aan de raad toe te rekenen toezeggingen zijn gedaan die inhouden dat in het plangebied geen woningbouw mogelijk gemaakt zou kunnen worden. Dat wellicht gedurende enige tijd is aangenomen dat dit vanwege de nabijheid van de HSL niet mogelijk zou zijn, betekent niet dat het inzicht hierover niet zou kunnen veranderen.

7.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat dit betoog in de bodemprocedure zal slagen.

Gevolgen voor uitzicht, groen, spelen/sporten

8.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat het plan een grote negatieve impact heeft op hun leefomgeving, omdat hun vrije uitzicht verdwijnt, het openbare groen plaats maakt voor woningen en de speel-, sport- en recreatiemogelijkheden komen te vervallen.

8.1.    De raad stelt dat binnen het plangebied mogelijkheden blijven voor spel, sport en recreatie. Zo worden meerdere speelplekken binnen het plangebied gerealiseerd, komt er een wandelpad en een fietspad, en wordt het pannaveld verplaatst naar de dichtstbijzijnde daarvoor geschikte locatie aan de Hildamlaan.

8.2.    Ook hiervoor geldt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [verzoeker] en anderen geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit hun woningen. Bovendien was binnen de geldende sportbestemming bebouwing tot een hoogte van 15 meter mogelijk. Verder is aan gronden in het plangebied ingevolge het thans geldende plan de bestemming "Groen" toegekend. Op die gronden zijn op grond van artikel 3.1 van de planregels onder meer groenvoorzieningen, langzaam verkeersroutes, extensieve recreatie en speelvoorzieningen mogelijk. De raad heeft gesteld dat deze voorzieningen ook inderdaad gerealiseerd zullen worden. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het mogelijk maken van woningbouw in het gebied dan aan het belang van [verzoeker] en anderen bij het behoud van het huidige uitzicht en de huidige speel-, sport- en recreatievoorzieningen.

8.3.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat dit betoog in de bodemprocedure zal slagen.

Stedenbouwkundige bezwaren

9.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat de hoge appartementengebouwen niet passen in dit deel van de wijk Oosterheem. Volgens [verzoeker] en anderen heeft dit deel van de wijk een dorps karakter en dit verandert in een verstedelijkt karakter doordat appartementencomplexen worden gebouwd met twee hoge torens op de hoeken.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de hogere bebouwing past in de wijk. Aan de noordkant van Oosterheem is volgens de raad ook veel hoogbouw aanwezig. Verder licht de raad toe dat voor hogere bebouwing is gekozen aan de zijde van de HSL, omdat deze bebouwing dan een geluidafschermende werking heeft voor de mogelijk gemaakte eengezinswoningen.

9.2.    De voorziene appartementengebouwen bevinden zich aan de oostzijde van het plangebied, op een afstand van ongeveer 100 meter van de bestaande woningen van [verzoeker] en anderen aan de Scheldestroom en op een afstand van ongeveer 65 meter van de bestaande woningen aan de Burgemeester Middelberglaan. Daartussen bevinden zich bestaande wegen en een vaart, alsmede de voorziene eengezinswoningen. De voorziene appartementengebouwen hebben op grond van artikel 7.2.1 van de planregels, in samenhang met de verbeelding, een maximale bouwhoogte van 17 meter, met op de noordelijke hoek een accent van maximaal 20 meter hoog en op de zuidelijke hoek een accent van maximaal 30 meter hoog.

9.3.    Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad in redelijkheid kunnen kiezen voor hogere bebouwing aan de kant van de HSL. Dergelijke bebouwing kan een geluidafschermende functie vervullen voor de in het plangebied ook mogelijk gemaakte laagbouw. Hoewel het stedenbouwkundige karakter van dit deel van de wijk Oosterheem hierdoor zal veranderen, hebben [verzoeker] en anderen naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de toegestane bouwhoogten in stedenbouwkundig opzicht niet passend zijn en daarom ontoelaatbaar.

9.4.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat dit betoog in de bodemprocedure zal slagen.

Gevolgen voor geluid, luchtkwaliteit en trillingen bij bestaande woningen

10.     [verzoeker] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting en trillingen in hun bestaande woningen en voor de luchtkwaliteit ter plaatse van die woningen. Zij wijzen op de effecten die een hoge geluidbelasting of trillinghinder kunnen hebben op de gezondheid. Zij voeren aan dat onderzoek gedaan had moeten worden naar de geluidsresonantie tussen de HSL en de te bouwen appartementencomplexen, in de zienswijzen ook wel het "trompeteffect" genoemd. Verder voeren [verzoeker] en anderen aan dat ten onrechte geen metingen zijn verricht naar trillingen in hun woningen als gevolg van de HSL. Zij voeren daarnaast aan dat onderzoek had moeten plaatsvinden naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse van hun bestaande woningen.

10.1.    De raad stelt dat uit het verrichte akoestisch onderzoek kan worden afgeleid dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt niet van een door [verzoeker] en anderen genoemd "trompeteffect". Ter plaatse van de voorziene grondgebonden woningen wordt volgens het akoestisch onderzoek voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor railverkeer. Omdat de bestaande woningen nog verder van de HSL af liggen zal de geluidbelasting op de bestaande woningen lager zijn dan op de voorziene grondgebonden woningen, aldus de raad.

De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd voorshands geen reden om aan de uitkomsten van het akoestisch onderzoek te twijfelen. De raad heeft hier in redelijkheid uit kunnen afleiden dat ook ter plaatse van de bestaande woningen zal worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden voor geluid. Dat het plan negatieve gevolgen heeft voor de geluidbelasting vanwege een "trompeteffect" hebben [verzoeker] en anderen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt.

10.2.  Ten aanzien van trillingen in de woningen van [verzoeker] en anderen overweegt de voorzieningenrechter dat het plan geen betrekking heeft op de spoorlijn van de HSL. Daarom valt niet in te zien waarom de raad bij de voorbereiding van dit plan dat voorziet in woningbouw metingen had moeten verrichten in de woningen van [verzoeker] en anderen om vast te stellen in hoeverre zich daar trillingen vanwege de HSL voordoen.

10.3.  De raad stelt onder verwijzing naar paragraaf 5.4 van de plantoelichting dat de beoogde planontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, omdat de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofdioxide ter plaatse ruim onder de grenswaarden liggen.  Luchtkwaliteit vormt daarom volgens de raad geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene woningbouw zal leiden tot een zodanige verslechtering van de luchtkwaliteit, dat dit onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij de huidige gemeten achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofdioxide die ruim onder de grenswaarden liggen en ook dat het verkeer, dat het plan genereert, zal worden afgewikkeld ten oosten van de in het plan voorziene appartementengebouwen via de Martin Luther Kinglaan, en dus niet langs de woningen van [verzoeker] en anderen.

10.4.  De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat deze betogen in de bodemprocedure zullen slagen.

Gevolgen voor geluid en trillingen bij nieuwe woningen

11.     [verzoeker] en anderen betogen dat de hogere geluidwaarden voor de nieuwe woningen op onjuiste wijze zijn vastgesteld en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar trillingen in die nieuwe woningen.

11.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept".

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

11.2.  Voor zover het beroep zich richt tegen het besluit van het college waarbij hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting zijn vastgesteld voor een aantal woningen waarin het bestemmingsplan voorziet, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

11.2.1.         Het besluit hogere waarden is vastgesteld voor geluid vanwege weg- en spoorweglawaai. Hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. Afdeling 4.2 van het Besluit geluidhinder bevat een soortgelijke regeling ter zake van de geluidbelasting vanwege een spoorweg.

11.2.2.         De relevante regelingen strekken, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.93 en 10.94), tot bescherming van de bewoners van de in het plan voorziene woningen. [verzoeker] en anderen zijn geen eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Zij wonen op een afstand tussen de 65 meter en 2,2 km van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld. Gelet hierop strekken de betreffende regelingen kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker] en anderen, zodat wat [verzoeker] en anderen dienaangaande aanvoeren naar verwachting niet kan leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van hogere waarden in de hoofdzaak. Daarom ziet de voorzieningenrechter af van een inhoudelijke bespreking van wat zij hierover hebben aangevoerd.

11.3.  Voor zover het beroep zich richt tegen het bestemmingsplan en [verzoeker] en anderen betogen dat daaraan onvoldoende onderzoek naar trillingen ten grondslag is gelegd waardoor onduidelijk is of in de voorziene nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden in verband met eventuele trillinghinder vanwege de HSL, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

11.3.1.         Weliswaar ziet een goede ruimtelijke ordening er ook op dat onaanvaardbare trillinghinder ter plaatse van de voorziene woningen wordt voorkomen, maar daarop kunnen alleen de toekomstige bewoners van die woningen zich beroepen. Die norm strekt kennelijk niet tot bescherming van het belang van [verzoeker] en anderen om gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van de in het plan voorziene woningbouwontwikkeling voor hun woon- en leefklimaat. De voorziene woningbouwontwikkeling leidt niet tot trillinghinder ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen. Dit betekent dat [verzoeker] en anderen zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, daarop niet kunnen beroepen. Nu het relativiteitsvereiste naar verwachting in de weg zal staan aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de voorzieningenrechter af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Risico op leegstand

12.     [verzoeker] en anderen voeren aan dat een risico bestaat op leegstand van de nieuwe woningen, omdat de nieuwe bewoners snel weer zullen verhuizen vanwege de hoge geluidbelasting ter plaatse van deze woningen door het spoorwegverkeer. Een dergelijke leegstand heeft negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in de wijk.

12.1.  De raad heeft aan de hand van het akoestisch onderzoek toegelicht dat ter plaatse van de nieuwe woningen aan de maximale binnenwaarde voor geluid kan worden voldaan. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding om te verwachten dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen gerealiseerd kan worden. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat er desondanks een reëel risico bestaat op leegstand van de voorziene woningen, om reden dat bewoners ervan de geluidbelasting als te hoog zullen ervaren.

12.2.  De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat dit betoog in de bodemprocedure zal slagen.

Conclusie

13.     Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, niet verwacht dat de bestreden besluiten in de bodemprocedure geen stand zullen houden, bestaat geen aanleiding om in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.

14.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021

780.