Uitspraak 201903821/2/R2


Volledige tekst

201903821/2/R2.
Datum uitspraak: 3 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 5 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:354, hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 5 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verzamelplan 2018" (hierna: het bestemmingsplan), te herstellen, de Afdeling en [appellant] de uitkomst daarvan mede te delen en de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 14 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vastgesteld.

De Afdeling heeft, met gebruikmaking van de in artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde bevoegdheid, bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    De Afdeling verwijst voor de inleidende overwegingen naar rechtsoverweging 1 van de bijgevoegde tussenuitspraak.

Tussenuitspraak

2.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 5 maart 2019 een zorgvuldigheidsgebrek als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bevat, nu het door de raad vastgestelde bouwvlak op het perceel [locatie] te Langbroek (hierna: het perceel), waar het gaat om de zijkanten ervan, niet de buitenste contouren van het bouwvlak volgt, waarvan wordt uitgegaan in het door [appellant] ingediende bouwplan.

De Afdeling is tot dit oordeel gekomen, omdat uit de gedingstukken was gebleken dat tussen partijen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, het bouwvlak voor de nieuwe woning steeds was aangeduid als ‘de parkeerput’, waarmee blijkens figuur 2 in de ruimtelijke onderbouwing de omtrek van de in de huidige situatie op het perceel aanwezige bestaande parkeerput was bedoeld. Nu [appellant] een woning heeft laten ontwerpen uitgaande van de buitenste contouren van het aldus in de ruimtelijke onderbouwing aangeduide bouwvlak, de raad dit bouwplan kende en niet in geschil is dat dit bouwplan - waarvoor op 12 maart 2019 een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend - steeds het uitgangspunt is geweest voor de in het bestemmingsplan op te nemen bebouwingsmogelijkheid, is in de tussenuitspraak geoordeeld dat bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van dat bouwvlak dient te worden uitgegaan.

3.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 5 maart 2019 gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betrekking heeft op het bouwvlak op het perceel [locatie] te Langbroek.

Het herstelbesluit

4.    Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

5.    De raad heeft bij besluit van 14 april 2020 het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vastgesteld. Het gewijzigde onderdeel betreft alleen het ter discussie staande bouwvlak op het perceel. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het herstelbesluit de omvang van het bouwvlak op het perceel wat betreft de zijkanten daarvan alsnog iets vergroot. Het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan heeft met ingang van 30 april 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen.

[appellant] heeft, hoewel daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld, geen zienswijze naar aanleiding van het herstelbesluit ingediend.

6.    Het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit van de raad van 14 april 2020 is ongegrond.

7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van 5 maart 2019 van de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verzamelplan 2018" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede van 5 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verzamelplan 2018", voor zover het betrekking heeft op het bouwvlak op het perceel [locatie] te Langbroek;

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2020 van de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verzamelplan 2018" ongegrond;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2021

641.