Uitspraak 202006169/2/R2


Volledige tekst

202006169/2/R2.
Datum uitspraak: 16 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1.    [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te 's-Hertogenbosch,

2.    [verzoeker sub 2] en anderen, wonend te 's-Hertogenbosch,

verzoekers,

en

1.   De raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch, en,

2.    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Theater aan de Parade 2020" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft het college aan de gemeente ’s-Hertogenbosch een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de realisatie van het Theater aan de Parade. Deze besluiten zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.

Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker sub 1], mede namens 25 anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]) en [verzoeker sub 2], mede namens 3 anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], vergezeld door [verzoeker sub 2A] en de raad en het college, vertegenwoordigd door P.C. Zwart, A.C.H.M. Habraken en M.M. van Vark, bijgestaan door mr. S.M. Schipper, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe planologische regeling voor het Theater aan de Parade. De aanleiding voor het nieuwe bestemmingsplan is blijkens de plantoelichting dat het bestaande theater technisch en kwalitatief verouderd is en grote investeringen benodigd zouden zijn om het te laten voldoen aan de eisen van de komende tijd. Het nieuwe bestemmingsplan ziet op de bestaande locatie van het Theater aan de Parade.

Daarnaast is voor de verbouw van het theater een omgevingsvergunning verleend, die ziet op de activiteiten bouwen, met het bestemmingsplan strijdig gebruik, het slopen van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht, het uitvoeren van een werk en een uitweg maken, hebben of veranderen.

3.    Ingevolge het bestemmingsplan rusten op de gronden waarop het nieuwe theater is voorzien de enkelbestemming "Cultuur en ontspanning", alsmede op gedeelten van die gronden de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-2". De verschillende voor het gebouw geldende maximale goot- en bouwhoogten zijn door middel van aanduidingen op de verbeelding aangegeven.

De omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik ziet volgens het besluit op installatiekasten, dakopbouwen en kanalen op het dak van het gebouw, waardoor de in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte plaatselijk wordt overschreden. Ook ziet die vergunning op het in strijd met het bestemmingsplan uitbreiden van een kelder en een aanpassing die betrekking heeft op een aantal verspringingen in de voorgevel op de 1e en 2e verdieping.

De verzoeken om voorlopige voorziening

Ontvankelijkheid

4.    Daargelaten de door de raad en het college naar voren gebrachte stelling dat [verzoeker sub 2] niet als belanghebbende bij het besluit kan worden aangemerkt, zal de voorzieningenrechter hierna ook zijn verzoek inhoudelijk behandelen, nu vooralsnog niet is gebleken van beletselen voor de ontvankelijkheid van de beroepen van de tot [verzoeker sub 2] en anderen behorende personen {verzoeker sub 2B], [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2C].

Spoedeisendheid

5.    Ter zitting heeft het college de planning toegelicht wat de bouw en ingebruikname van het nieuwe theater betreft. Daarbij is komen vast te staan dat in ieder geval voordat de uitspraak in de bodemprocedure kan worden verwacht, gestart zal worden met de sloop van het bestaande en de bouw van het nieuwe theatergebouw. De voorzieningenrechter stelt vast, dat de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisendheid zich voordoet.

De verzoeken met betrekking tot het bestemmingsplan

Toetsingskader

6.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

7.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat de raad aan zijn standpunt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, geen deugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd. Zij voeren daartoe aan dat het bestemmingsplan te massale bouwmogelijkheden biedt, hetgeen volgens hen stedenbouwkundig in het geheel niet past in het rijksbeschermde stadsgezicht, met in de nabijheid de Sint Janskathedraal. Er ontbreekt volgens [verzoeker sub 1] ten onrechte een architectuurhistorisch-stedenbouwkundige analyse ter beoordeling daarvan. Zij stellen voorts dat de raad ten onrechte de twee bouwlageneis die gold in het vorige bestemmingsplan heeft laten vervallen.

7.1.    In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is de ruimtelijke inpassing van het nieuwe theatergebouw verantwoord. Daar staat onder meer dat zorgvuldig rekening is gehouden met de directe omgeving en de nabijheid van de Sint Jan, met de ligging binnen het van rijkswege beschermde stadsgezicht en met de reeds bestaande bouwmogelijkheden op de locatie. Opgemerkt is dat de Parade een plein van formaat is dat grotere bebouwing ‘kan dragen’. Gebouwen met maatschappelijke en/of openbare functies zoals kerken, kloosters en musea, hebben vaak een afwijkende maat en schaal, die ervoor zorgt dat deze bebouwing de aandacht trekt in het straatbeeld, aldus de plantoelichting. Het verschil in maat en schaal tussen grotere gebouwen en de meer kleinschalige woonbebouwing is een belangrijke karakteristiek en een te koesteren kwaliteit van de historische binnenstad. Het nieuwe theater past daarom volgens de toelichting ter plaatse.

Voorts stelt de raad dat wat betreft de naar voren gebrachte massaliteit van de bebouwing, het bouwvolume dat het bestemmingsplan mogelijk maakt, niet groter is dan het bouwvolume dat het geldende bestemmingsplan "Binnenstad" reeds mogelijk maakt.

7.2.    De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde voorshands geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking hetgeen daarover in de plantoelichting is vermeld en de omstandigheid dat het bestemmingsplan wat het toegestane bouwvolume betreft, weinig afwijkt van wat volgens het geldende bestemmingsplan "Binnenstad" reeds is toegestaan. Anders dan [verzoeker sub 1], is de voorzieningenrechter van oordeel dat de motivering in de toelichting kan worden beschouwd als een architectonisch- stedenbouwkundige analyse.

Vooralsnog is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het beschermd stadsgezicht onvoldoende in de stedenbouwkundige verantwoording is betrokken. Uit het aanwijzingsbesluit van 21 december 1972 blijkt dat het in dat besluit aangewezen gebied met de daarin aanwezige bebouwing en het stratenpatroon als beschermd is aangewezen. Blijkens dit besluit houdt dit echter ‘geen algehele bevriezing van de huidige toestand in’. Wel moeten volgens het besluit de wijzigingen in het stadsbeeld met de grootst mogelijke zorg worden afgewogen, opdat een ruimtelijk stramien van straten en opstallen behouden blijft, waarin zowel "oud" als "nieuw" op harmonische wijze zijn geïntegreerd.

Het standpunt van de raad, dat het voorziene theater een met zorg afgewogen "nieuw element" is, dat op harmonische wijze in het te behouden ruimtelijke stramien van straten en opstallen kan worden geïntegreerd, acht de voorzieningenrechter op voorhand niet onredelijk. Daarbij is mede van belang dat het bestaande theater ook reeds een dergelijk "nieuw element" is op deze locatie en de wijziging in het straatbeeld in die zin relatief is.

Er is evenmin grond voor het oordeel dat, zoals [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen, de raad de bouwlageneis van maximaal twee niet mocht laten vervallen. De voorzieningsrechter onderschrijft de opvatting van de raad dat indien, zoals hiervoor is vastgesteld, niet kan worden gezegd dat het plan stedenbouwkundig onaanvaardbaar is, het vasthouden aan de bouwlageneis geen redelijk ruimtelijk doel dient.

8.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen voorts dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, het woon- en leefklimaat van omwonenden in onaanvaardbare mate aantast. [verzoeker sub 1] vreest in het bijzonder overlast in de vorm van geluid en uitstoot van vuile lucht op het binnenterrein van de omliggende appartementen van de luchtverversinginstallaties. Beiden stellen verder dat het laad- en lossysteem dat is voorzien bij het theater gevaarlijk zal zijn voor omwonenden en andere weggebruikers.

8.1.    Wat betreft het woon- en leefklimaat stelt de raad dat de milieueffecten van de luchtverversingsinstallaties de daarvoor geldende wettelijke grenzen niet overschrijden. Dit volgt uit het als bijlage 4 bij het bestemmingsplan gevoegde rapport "Theater aan de Parade, Geluid naar de omgeving in het kader van een melding Activiteitenbesluit", van adviesbureau Peutz van 27 augustus 2020.

De raad verwijst voor de werking van de luchtverversingsinstallaties verder naar het rapport "Theater aan de Parade Den Bosch" van adviesbureau Deerns van 24 september 2020. In dit rapport wordt vermeld dat het ontwerp van het ventilatiesysteem voldoet aan de geldende richtlijnen en normen en dat voor de afblaas van lucht via de dakkappen wordt voldaan aan de daarvoor geldende norm NEN 1087:2001.

8.2.    In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een andersluidend standpunt dan dat van de raad. In aanmerking genomen dat wat milieueffecten betreft zal moeten worden voldaan aan hetgeen daarover in onder meer het Activiteitenbesluit is bepaald, volgt de voorzieningenrechter het standpunt van de raad dat daarmee kan worden aangenomen dat in zoverre het woon- en leefklimaat van verzoekers niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Dit geldt ook voor de luchtverversingsinstallatie die zal worden aangelegd.

De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] over de verwachte laad- en lossituatie bij het theater hebben aangevoerd, evenmin grond voor het oordeel dat deze tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zal leiden. Hierbij wordt aangetekend dat de raad hierover heeft gesteld dat de inrichting van de buitenruimte nog niet bekend is en dat bij de keuze van het bestratingsmateriaal en bij het in werking hebben van het laad- en lossysteem rekening zal worden gehouden met een veilig gebruik.

9.    Ook het overigens door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] naar voren gebrachte, zoals dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en de financiële verantwoording van het bestemmingsplan niet deugt, leidt de voorzieningenrechter voorshands niet tot het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet in redelijkheid heeft mogen vaststellen.

De verzoeken met betrekking tot de omgevingsvergunning

Afwijking van het bestemmingsplan

10.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat het bouwplan voor het nieuwe theater op meer punten dan het college heeft aangenomen, in strijd is met het bestemmingsplan. Voor die afwijkingen is volgens hen ten onrechte geen omgevingsvergunning verleend. Volgens hen worden maximaal toegestane goot- en bouwhoogten overschreden, onder meer omdat het college een onjuiste invulling geeft aan de begrippen ‘attiek’ en ‘kap’.

Voor zover wel vergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voldoet de onderbouwing daarvan volgens hen niet.

10.1.     Het college stelt dat het bouwplan, afgezien van de onderdelen waarvoor afwijking van het bestemmingsplan is toegestaan, zoals hiervoor onder 3 genoemd, in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

10.2.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter niet ervan kunnen overtuigen dat het college een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de begrippen in de planregels waar het gaat over de bepaling van goot- en bouwhoogte in relatie tot de begrippen ‘attiek’ en ‘kap’. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat aan de ter discussie staande begrippen niet de betekenis kon worden toegekend, die het college daaraan heeft toegekend.

Voor zover is betoogd dat de motivering van de vergunde afwijkingen van het bestemmingsplan ondeugdelijk is, volgt de voorzieningenrechter ook dat betoog niet. Ten aanzien van de in dit verband in het bijzonder aan de orde zijnde - beperkte - afwijking van de bouwhoogte in verband met de installaties op het dak en de - eveneens beperkt van omvang zijnde - verspringingen in de voorgevel op de 1e en 2e verdieping, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om wat betreft de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan tot een wezenlijk ander oordeel te komen dan hiervoor is gegeven over het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college deze afwijkingen van het bestemmingsplan niet in redelijkheid heeft mogen toestaan.

Welstand

11.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen verder dat de welstandstoetsing van het bouwplan niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. Volgens [verzoeker sub 2] ontbreekt het de Monumenten- en Welstandscommissie aan deskundigheid op het gebied van monumentenzorg. Verder zijn toepasselijke regels in de welstandsnota genegeerd, hetgeen des te ernstiger is in deze omgeving met in de nabijheid rijksmonumenten, waaronder de Sint Janskathedraal, aldus [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2].

11.1.     Uit de gedingstukken blijkt dat het bouwplan in ieder geval vanaf juni 2019 meerdere malen in vooroverleggen door de Monumenten- en Welstandscommissie is beoordeeld. Uiteindelijk is het van een positief welstandsadvies voorzien op 27 mei 2020. De voorzitter van de Monumenten- en Welstandscommissie heeft het positieve welstandsadvies in een bij het verweerschrift gevoegde brief van 11 januari 2021 nog nader toegelicht. Het college heeft het welstandsadvies overgenomen.

11.2.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

11.3.    Het college heeft erop gewezen dat de geïntegreerde Monumenten- en Welstandscommissie is samengesteld conform het "Reglement regelende de samenstelling, bevoegdheid en werkwijze van de Monumenten- en Welstandscommissie", behorende bij de "Bouwverordening ’s-Hertogenbosch 1996". Volgens dit Reglement bestaat de commissie uit 7 personen, waarvan 1 een stedenbouwkundige deskundigheid heeft en de helft tevens beschikt over deskundigheid op het gebied van monumentenzorg/-restauratie. 1 Van de leden wordt benoemd in de discipline bouwhistorie. Gelet daarop, ligt in de enkele stelling van [verzoeker sub 2] geen grond voor het oordeel dat de commissie onvoldoende deskundig is, aldus het college.

Het college acht de inhoud van het advies deugdelijk. Het theatergebouw valt onder bebouwingscategorie T4 volgens de welstandsnota, te weten "op zichzelf staande bebouwing" en het bouwplan voldoet volgens het college aan de voor deze categorie geldende criteria.

11.4.    De voorzieningenrechter ziet in hetgeen is aangevoerd, geen grond voor twijfel aan de deskundigheid van de Monumenten- en Welstandscommissie die ten aanzien van het bouwplan heeft geadviseerd.

De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de inhoud van het advies. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de commissie niet de juiste criteria heeft gehanteerd. In aanmerking genomen dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd, ziet de voorzieningenrechter tenslotte ook geen grond voor het oordeel dat het college het gegeven advies niet mocht volgen. Daarbij wordt, nu de bezwaren van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zich met name richten tegen het volgens hen niet passend zijn van het gebouw in zijn omgeving, opgemerkt dat uit criterium 12 van de geldende welstandscriteria volgt dat ook een met zijn omgeving contrasterend gebouw aanvaardbaar kan zijn, omdat het juist daardoor een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving kan leveren.

Conclusie

12.    De voorzieningenrechter overweegt gelet op het voorgaande, dat de beroepsgronden op voorhand geen aanknopingspunten geven voor de verwachting dat de bestreden besluiten in de hoofdzaak geen stand zullen kunnen houden. Daarom bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2021

641.