Uitspraak 202001639/1/A3


Volledige tekst

202001639/1/A3.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amersfoort,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 januari 2020 in zaak nr. 16/2499 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Amersfoort.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2019 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Amersfoort te sluiten voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 10 mei 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2021, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Naar aanleiding van feiten en omstandigheden uit een strafrechtelijk onderzoek, heeft de politie op 10 december 2018 het pand aan de [locatie] te Amersfoort doorzocht. Bij die doorzoeking zijn in de keuken op het aanrecht plakken hasj, bestaande uit 110,8 g cannabis, en in de woonkamer in een tas een zak met wit poeder, bestaande uit 1 kg ketamine gevonden. Cannabis is een softdrug en staat op lijst II behorend bij de Opiumwet. Ketamine is een verboden middel op grond van de Geneesmiddelenwet. Deze bevindingen zijn opgenomen in een op 19 december 2018 opgemaakte bestuurlijke rapportage. Deze bestuurlijke rapportage is aangevuld op 28 maart 2019. In die aanvulling is opgenomen dat in de onderzoeksperiode van juni 2017 tot de datum van de bestuurlijke rapportage tientallen personen het pand hebben bezocht. In de periode van 30 oktober 2018 tot 10 december 2018 is geconstateerd dat ongeveer twintig personen de woning bezochten. Van twaalf bezoekers kon de identiteit worden vastgesteld. Bijna de helft van die geïdentificeerden heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet. De bezoeken waren kort, vaak korter dan dertig minuten en soms zelfs enkele minuten. De bezoekers namen dozen en tassen mee het pand in. Ogenschijnlijk dezelfde dozen en tassen werden door andere bezoekers weer opgehaald, zo volgt uit de aanvulling op de bestuurlijke rapportage. Tot slot volgt uit de aanvullende bestuurlijke rapportage dat [appellant] in de onderzoeksperiode meer dan tien vaste contacten had, waarvan twee contacten door de politie zijn aangehouden in verband met de handel in harddrugs en internationale drugshandel.

Besluitvorming

2.    Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage en de aanvulling daarop, heeft de burgemeester bij het besluit van 21 januari 2019 op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de Beleidsregel sluiting lokalen en woningen o.g.v. artikel 13b Opiumwet (hierna: het Damoclesbeleid) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Bij het besluit van 10 mei 2019 is de burgemeester niet afgeweken van zijn standpunt. Vanwege de hoeveelheid gevonden drugs en een gevonden bedrag aan contanten van in totaal € 44.350,- is de burgemeester van mening dat sprake is van een ernstig geval dat directe sluiting van de woning voor drie maanden rechtvaardigt. In dat geval hoeft volgens hem niet eerst een waarschuwing te worden opgelegd. De rechtbank heeft het besluit van 10 mei 2019 rechtmatig geacht.

Het hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester mocht overgaan tot sluiting van de woning omdat er sprake was van een ernstig geval. Volgens hem is de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs onvoldoende om te kunnen spreken van een ernstig geval, tenzij sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals daadwerkelijke verkoop van softdrugs in of vanuit de woning. In dit geval zijn geen softdrugs in of vanuit de woning verkocht. De burgemeester heeft daarbij onvoldoende gemotiveerd dat op basis van waarnemingen van observanten mocht worden aangenomen dat de woning in verband kon worden gebracht met drugshandel. De enkele waarneming dat er personen bij de woning kwamen met tassen en/of pakketjes is daarvoor onvoldoende. Daaruit volgt immers niet dat er sprake was van drugshandel vanuit de woning. Er zijn meer indicatoren nodig om te kunnen spreken van een ernstig geval, zo volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:294. Het voorhanden hebben van ketamine is geen overtreding van de Opiumwet, zodat dit geen rol kan spelen in het besluit tot sluiting van de woning. De burgemeester heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het gevonden geld in relatie staat tot overtreding van de Opiumwet of een ander misdrijf. Het uitgangspunt dat eerst een waarschuwing wordt gegeven voordat de woning wordt gesloten, zoals in het Damoclesbeleid is opgenomen, had hier dan ook gevolgd moeten worden. Daarbij verwijst hij naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en  Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2). De burgemeester is ten onrechte van dat uitgangspunt afgeweken, aldus [appellant].

Wettelijk kader

4.    Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet luidde ten tijde van het besluit van 10 mei 2019 als volgt: ‘De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;’

Het Damoclesbeleid, voor zover van belang, luidt: ‘2. De burgemeester reageert op de hierna vermelde wijze op handel in softdrugs in of vanuit een woning:

a. Bij een eerste overtreding van de Opiumwet volgt een schriftelijke waarschuwing aan de overtreder.

[…]

3. In afwijking van het tweede lid onder a wordt in ernstige gevallen afgezien van het sturen van een waarschuwing en direct overgegaan tot sluiting van de woning voor 3 maanden.

[…]’

Beoordeling van het hoger beroep

5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1807, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig waren. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in beginsel bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

5.1.    Niet in geschil is dat in de woning 110,8 g cannabis is gevonden. Dit is ruim 22 keer de voor eigen gebruik van softdrugs toegepaste grens van 5 g. Dat betekent dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om toepassing te geven aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.

5.2.    De burgemeester geeft in beginsel op grond van het Damoclesbeleid in het geval van softdrugs bij een eerste overtreding van de Opiumwet een waarschuwing. In ernstige gevallen gaat hij direct over tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. Weliswaar is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, waarnaar [appellant] verwijst, in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning mag worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing. Van dit uitgangspunt kan echter worden afgeweken in ernstige gevallen, zoals de Afdeling ook heeft overwogen in de door [appellant] genoemde uitspraak van 8 februari 2017. Het Damoclesbeleid is dan ook op dit punt in overeenstemming met het doel en de strekking van de Opiumwet.

5.3.    In hoeverre sprake is van een ernstig geval, is volgens het Damoclesbeleid onder andere afhankelijk van de hoeveelheid aangetroffen middelen en de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is.

5.4.    Gelet op de hoeveelheid gevonden softdrugs, de gevonden ketamine, het aangetroffen geld en de door de politie geconstateerde loop van en naar het pand, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ernstig geval en de woning voor drie maanden mogen sluiten. Dat betekent dat de burgemeester niet eerst een waarschuwing hoefde op te leggen. De burgemeester heeft zich daarbij niet, zoals hiervoor is gebleken, enkel gebaseerd op het feit dat personen de woning bezochten. Hij heeft ook van belang geacht dat een aantal van de personen die het huis van [appellant] betraden, antecedenten op het gebied van de Opiumwet hebben. Zoals uit hetgeen hiervoor onder overweging 5 is uiteengezet, is het niet nodig dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de drugs daadwerkelijk werden verkocht. Gelet op de hoeveelheid en de bestuurlijke rapportage en de aanvulling daarop mocht de burgemeester ervan uitgaan dat de cannabis daartoe aanwezig was. Weliswaar is het voorhanden hebben van ketamine geen overtreding op grond van de Opiumwet, maar in de besluitvorming kan de aanwezigheid daarvan in een woning, anders dan [appellant] betoogt, wel een rol spelen in het oordeel of er sprake is van een ernstig geval. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een ernstig geval als bedoeld in het Damoclesbeleid. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Het verzoek om schadevergoeding

6.    [appellant] heeft verzocht om hem een schadevergoeding van € 5.000,- toe te kennen voor de sluiting van de woning.

6.1.    Artikel 8:88, eerste lid, van de Awb luidt: ‘De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a. een onrechtmatig besluit;

b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;

c. het niet tijdig nemen van een besluit;

d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.’

6.2.    Uit deze uitspraak volgt dat geen sprake is van één van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde gevallen. De Afdeling zal het verzoek van [appellant] daarom afwijzen.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

176-857.