Uitspraak 201908435/1/R1


Volledige tekst

201908435/1/R1.
Datum uitspraak: 13 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Haarlem,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2019, gepubliceerd op 23 april 2019, heeft het college locaties vastgesteld voor de plaatsing van afvalcontainers in de Hyacintenlaan te Haarlem en afvalcontainers als inzamelvoorziening bestemd voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aangewezen.

Bij besluit van 24 september 2019 heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2020. [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en bij monde van mr. M.A.M. Timmermans, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E. Kapel en P. Möllers, hebben via videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij het op 23 april 2019 gepubliceerde besluit (hierna: het aanwijzingsbesluit) heeft het college in het plaatsingsplan "Aanwijzingsbesluit locaties afvalcontainers Duinwijk" concrete locaties aangewezen voor de plaatsing van afvalcontainers ten behoeve van bewoners van 22 bovenwoningen in de Hyacintenlaan. Dit besluit strekt niet alleen tot aanwijzing van locaties, maar ook tot aanwijzing van (bovengrondse) afvalcontainers als inzamelvoorziening bestemd voor het aanbieden van afval. De vastgestelde locaties met aangewezen inzamelvoorziening worden aangeduid als:

- BC01 en BC04: twee bovengrondse containers voor papier en voor plastic verpakkingen, blik en drankenkartons (hierna: PBD);

- BC04: bovengrondse container voor papier;

- G01, G02 en G03: twee containers op standaard voor groente-, fruit- en tuinafval (hierna: GFT).

Het aanwijzingsbesluit is bij besluit op bezwaar van 24 september 2019 in stand gelaten.

[appellant] en anderen wonen in de directe omgeving van deze locaties op de percelen [8 locaties]. Zij kunnen zich niet met het besluit verenigen.

Ter zitting hebben [appellant] en anderen desgevraagd bevestigd dat het beroep zich niet richt tegen locatie G02.

Voorbereidingsprocedure

2.    [appellant] en anderen betogen dat de procedure die heeft geleid tot het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig is verlopen. Zij voeren aan dat in dat besluit ten onrechte is vermeld dat het tot stand is gekomen nadat de bewoners schriftelijk zijn geïnformeerd en een inloopbijeenkomst is gehouden. Er is weliswaar een inloopbijeenkomst georganiseerd, maar de uitnodiging hiervoor was slechts aan een beperkt aantal bewoners van de Hyacintenlaan toegezonden. Dit gebrek in de informatievoorziening is, ondanks dat zij bezwaar hebben gemaakt tegen het aanwijzingsbesluit, niet gecorrigeerd, zo stellen [appellant] en anderen. Verder stellen zij dat voorafgaand aan de hoorzitting van de adviescommissie bezwaarschriften geen stukken waren toegestuurd, zodat zij niet bekend waren met het verweer van het college van 15 augustus 2019. Ook gaat het college volgens hen in dat verweer ten onrechte uit van 26 in plaats van 22 bovenwoningen.

2.1.    Het college heeft op 13 februari 2019 een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd over het plaatsen van afvalcontainers in de Hyacintenlaan. Vast staat dat niet alle bewoners, waaronder [appellant] en anderen, daarvoor een uitnodiging hebben ontvangen. Een informatiebijeenkomst voorafgaand aan de besluitvorming is bedoeld om belanghebbenden kennis te laten nemen van nieuwe plannen en hen te informeren over het besluitvormingsproces. Weliswaar heeft het college over de informatiebijeenkomst niet met alle bewoners van de Hyacintenlaan gecommuniceerd, maar dit maakt niet dat het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid. Het houden van een dergelijke informatiebijeenkomst is niet bij wet voorgeschreven, zodat voor het college geen verplichting bestond om omwonenden op de hoogte te stellen van de aangewezen locaties of om omwonenden in de gelegenheid te stellen om daarover zienswijzen naar voren te brengen. Bovendien heeft het college [appellant] en anderen naar aanleiding van hun bezwaar in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord op de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie op 21 augustus 2019. Verder kunnen [appellant] en anderen - gelet op de uitnodigingsbrief voor de hoorzitting van 29 juli 2019, waarin is vermeld dat per e-mail een verzoek gedaan kan worden om stukken te ontvangen - niet worden gevolgd in hun stelling dat het college voorafgaand aan de hoorzitting van de adviescommissie bezwaarschriften stukken had moeten toesturen. De omstandigheid dat in het verweer van het college van 15 augustus 2019 volgens [appellant] en anderen ten onrechte wordt uitgegaan van 26 bovenwoningen, betekent verder niet dat het besluit daarom onzorgvuldig is voorbereid. Het college heeft bij besluit van 24 september 2019 nader gemotiveerd waarom voor de locaties is gekozen en heeft bij de vaststelling van dit besluit de door [appellant] en anderen tegen het besluit naar voren gebrachte bezwaren meegenomen.

In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding om te oordelen dat het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

De keuze voor (bovengrondse) afvalcontainers

3.    [appellant] en anderen betogen dat de keuze van het college voor de afvalcontainers in strijd is met de regelgeving ten aanzien van het inzamelen van afval. Daartoe voeren zij aan dat rolcontainers op straffe van een boete niet permanent op straat mogen staan, terwijl het aanwijzingsbesluit voorziet in permanente plaatsing van afvalcontainers. Ter zitting hebben [appellant] en anderen in dat verband betoogd dat de keuze van het college voor rolcontainers ten behoeve van GFT-afval in strijd is met de nota "Richtlijnen voor plaatsing inzamelmiddelen- en voorzieningen" van 4 september 2018 (hierna: de nota), aangezien rolcontainers anders dan afvalcontainers niet voor algemeen gebruik zijn.

Voorts betogen [appellant] en anderen dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom hij niet uitsluitend voorziet in ondergrondse afvalcontainers. Volgens hen heeft het college zich zonder onderbouwing op het standpunt gesteld dat het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers een duurdere oplossing is. Nu in de straat thans in drie ondergrondse afvalcontainers is voorzien, had het college volgens hen eveneens in het aanwijzingsbesluit voor ondergrondse containers kunnen kiezen. Verder heeft het college ten onrechte niet onderbouwd dat ondergrondse afvalcontainers ten opzichte van bovengrondse afvalcontainers het afvalscheidingsgedrag van bewoners nadelig beïnvloeden, aldus [appellant] en anderen.

3.1.    Bij het bepalen via welk inzamelmiddel of welke inzamelvoorziening het inzamelen van afval plaatsvindt, heeft het college beleidsruimte. Het beleid van het college is er niet op gericht om op termijn alle afvalscheiding (uitsluitend) via onder-of bovengrondse containers te laten verlopen. Het is er juist op gericht om bewoners zelf zoveel mogelijk in staat te stellen om afvalscheiding in de praktijk toe te passen, door zoveel mogelijk maatwerk te bieden

3.2.    Anders dan [appellant] en anderen betogen, is de aanwijzing van permanente rolcontainers in de straat voor algemeen gebruik, terwijl een deel van de huishoudens in de Hyacintenlaan gebruik dient te maken van rolcontainers voor het aan huis inzamelen van afval op hun percelen, niet in strijd met de relevante regelgeving. Zoals het college nader heeft toegelicht volgt uit de Afvalstoffenverordening Haarlem 2017, in samenhang gelezen met het Uitvoeringsbesluit afvalstoffenverordening Haarlem 2017, dat de voorschriften voor inzamelvoorzieningen voor algemeen gebruik anders zijn dan de voorschriften voor inzamelmiddelen voor één perceel. Uit de nota volgt ook niet dat rolcontainers geen verzamelcontainers voor algemeen gebruik kunnen zijn. Verder heeft het college zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van zogenoemde rolcontainers op standaard die, anders dan rolcontainers voor individuele percelen, eveneens verzamelcontainers voor algemeen gebruik zijn. Hiertoe heeft het college toegelicht dat rolcontainers op standaard een inhoud van 240 liter hebben, terwijl rolcontainers voor individuele percelen een inhoud van 140 liter hebben. Verder zijn de rolcontainers op standaard vastgezet op straat. Deze rolcontainers zijn volgens het college dan ook niet te vergelijken met de rolcontainers die gebruikt worden voor individuele percelen. De Afdeling ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van wat het college naar voren heeft gebracht.

3.3.    Over het al dan niet toepassen van ondergrondse afvalcontainers als inzamelvoorziening heeft het college toegelicht dat het toepassen van ondergrondse afvalcontainers gepaard gaat met meer kosten. Het college heeft erop gewezen dat de kosten van een bovengrondse container voor papier en PBD en het plaatsen ervan circa € 2.000,00 bedragen. Voor ondergrondse afvalcontainers geldt een bedrag van circa € 13.500,00, aldus het college. Verder dienen bij gebruik van ondergrondse containers meer huishoudens gebruik ervan te maken, omdat deze meer capaciteit bieden. Dit heeft tot gevolg dat minder afvalcontainers worden geplaatst en daarmee de loopafstanden groter worden. Volgens het college beïnvloeden grotere loopafstanden het scheidingsgedrag van bewoners negatief. Verder zijn bovengrondse afvalcontainers eenvoudiger te verplaatsen en zijn meer locaties voor deze containers geschikt, aldus het college.

3.4.    Uit het voorgaande volgt dat en op welke wijze het college de keuze voor (boven- en ondergrondse) afvalcontainers in de besluitvorming voor de aanwijzing van de locaties heeft betrokken. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze toelichting. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college het aanwijzingsbesluit dat bij het besluit op bezwaar in stand is gelaten in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen nemen.

Het betoog faalt.

Beoordelingskader

4.    Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van afvalcontainers beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, moet beoordelen of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een afvalcontainer. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Bij het aanwijzen van de locaties voor de afvalcontainers hanteert het college onder meer de volgende in de nota opgenomen criteria:

- de afvalcontainers worden verspreid geplaatst over de wijk om het gebruik zo evenredig mogelijk over de containers te verdelen;

- iedere locatie dient optimaal toegankelijk te zijn voor inzamelwagens als voor bewoners;

- de loopafstand tussen de verste woning en de container bedraagt niet meer dan 250 m;

- het inzamelvoertuig moet (verkeers)veilig kunnen werken;

- de locatie moet goed bereikbaar en veilig zijn;

- de container wordt zoveel mogelijk buiten eventuele haakse zichtlijnen ten opzichte van de gevel van woningen geplaatst;

- de afstand tussen een container en de gevel van een woning waar ramen zijn voorzien bedraagt minimaal drie meter;

- de afstand tussen een container en andere zijden van een woning bedraagt minimaal één meter.

Geschiktheid van de locaties

5.    [appellant] en anderen betogen dat het aanwijzingsbesluit, voor zover het ziet op de aangewezen locatie G01, in strijd is met de toetsingscriteria van het college als bedoeld in de nota. Zij voeren aan dat deze locatie tegenover woningen zal worden geplaatst, zodat de afvalcontainer ten onrechte niet buiten de zichtlijnen van de woningen is gesitueerd. Verder is deze aangewezen locatie in strijd met het ruimtelijke advies van 18 januari 2019 van Landschap, OBM/Team Landschap van Maurice Käss (hierna: het ruimtelijk advies). Anders dan in het ruimtelijke advies staat vermeld, is locatie G01 in het besluit ten onrechte niet gecombineerd met locatie BC01, zo stellen [appellant] en anderen.

5.1.    Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afvalcontainer op de locatie G01 op voldoende afstand van de woningen wordt geplaatst. Weliswaar moet een afvalcontainer volgens de nota zoveel mogelijk buiten haakse zichtlijnen ten opzichte van de gevel met woningen worden geplaatst, maar dit zal volgens de nota niet altijd mogelijk zijn. Het college heeft het plaatsen van een afvalcontainer binnen de zichtlijnen van de dichtstbijzijnde woningen op de percelen Hyacintenlaan 54 en Hyacintenlaan 56 in dit geval toelaatbaar geacht, omdat de afvalcontainer op ten minste 3 m afstand als bedoeld in de nota staat ten opzichte van deze woningen.

In wat [appellant] en anderen aanvoeren over het ruimtelijk advies bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie G01 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Het college heeft daarbij kunnen betrekken dat de locatie G01 voldoet aan de vastgestelde plaatsingscriteria en verder dat het ruimtelijk advies ziet op het clusteren van containers voor PBD, en niet of containers voor GFT - zoals de aangewezen locatie G01 - kunnen worden geclusterd. Overigens is in het ruimtelijk advies vermeld dat op zichzelf geen bezwaar is tegen de aangewezen locatie.

Het aangevoerde leidt niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid voor de aangewezen locatie G01 heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] en anderen betogen verder dat het college niet in redelijkheid de locaties BC04 en G04 heeft kunnen aanwijzen, omdat de aanwezigheid van de afvalcontainers tot verkeersonveilige situaties leidt. Zij wijzen erop dat de Zijlweg een doorgaande weg is met schoolverkeer.

6.1.    In de nota staat dat de afvalcontainers zowel voor de inzamelaar als voor de gebruiker op een veilige wijze moet kunnen worden bereikt. Voor de inzamelaar houdt dat ten minste in dat de container in alle rust geleegd moet kunnen worden zonder dat hierdoor een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Voor de gebruikers betekent dit dat zij hun afval naar de container moeten kunnen brengen zonder hiervoor verkeersonveilige handelingen te moeten verrichten.

Het college heeft verder toegelicht dat het ledigen van de PBD-containers en de papiercontainers een keer in de week plaatsvindt en de GFT-container een keer in de twee weken wordt geleegd. Het legen van de container zal gemiddeld 2,4 minuten duren. Indien de chauffeur van de inzamelwagen opmerkt dat het legen op bepaalde tijdstippen minder geschikt is, zal het tijdstip van het legen worden aangepast, zo stelt het college. Het college wijst verder op de ervaring die de chauffeurs hebben met het, ook op drukke verkeerspunten, legen van afvalcontainers.

Gelet op het voorgaande biedt wat [appellant] en anderen aanvoeren over de verkeersveiligheid geen grond voor het oordeel dat het college locaties BC04 en G04 in redelijkheid niet geschikt heeft kunnen achten voor het plaatsen van afvalcontainers. De enkele omstandigheid dat schoolverkeer gebruik maakt van de Zijlweg maakt de verkeerssituatie ter plaatse niet zodanig afwijkend van die op andere wegen, dat het college vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid daarin aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van de locaties BC04 en G04. Verder heeft het college daarbij kunnen betrekken dat ervan kan worden uitgegaan dat deze locaties voor gebruikers op loopafstand liggen, zodat het gebruik van de auto om afval aan te bieden aan de afvalcontainers niet aan de orde hoeft te zijn.

Het betoog faalt.

7.    [appellant] en anderen vrezen verder dat zij wat de afvalcontainers voor GFT betreft overlast zullen ondervinden van geur, omdat bewoners van de Hyacintenlaan, bewoners van de Zijlweg en bewoners van naburige straten ten onrechte niet beschikken over een GFT-container en daarom gebruik zullen maken van de GFT-afvalcontainers in de Hyacintenlaan voor algemeen gebruik.

7.1.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat de bewoners in de Hyacintenlaan met voortuin of achtertuin met achterom die niet beschikken over een GFT-containers deze alsnog geleverd krijgen. Gelet hierop, en het gegeven dat het plaatsingsplan alleen betrekking heeft op de Hyacintenlaan,  ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locaties in zoverre niet in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten. Hierbij betrekt zij dat het verkeerd aanbieden van afval, en de eventueel daarmee gepaard gaande geuroverlast, een kwestie van handhaving betreft.

Het betoog faalt.

8.    [appellant] en anderen betogen dat de afvalcontainers, afgezien van de containers voor GFT, niet nodig zijn. Er is volgens hen bij het college namelijk niet bekend of de bewoners van de Hyacintenlaan reeds voldoende afval scheiden.

8.1.    Het college heeft toegelicht dat het in het kader van efficiënt en effectief inzamelen van huishoudelijk afval wenselijk is locaties voor het scheiden van afval nabij de percelen van bewoners aan te wijzen. Het besluit ziet op het aanwijzen van locaties voor afvalcontainers in de Hyacintenlaan met het oog op bewoners van de 22 bovenwoningen die niet zelf beschikken over afvalcontainers. De Afdeling ziet in het aangevoerde in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het college redelijkerwijze had moeten afzien van het aanwijzen van de locaties voor afvalcontainers.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

9.    [appellant] en anderen betogen dat er geschikte alternatieve locaties zijn voor de aangewezen locaties. Zij voeren aan dat op deze locaties thans afvalcontainers in gebruik zijn, daar meer ruimte beschikbaar is en de alternatieve locaties eveneens voldoen aan de plaatsingscriteria uit de nota. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet voor deze alternatieve locaties is gekozen, zo stellen [appellant] en anderen.

Zij wijzen voor de aangewezen locaties BC01 en G01 op de locaties aan het einde van de Hyacintenlaan bij het water langs de Tulpenkade en, onder vermelding van hetgeen in het ruimtelijk advies staat, op de mogelijkheid de aangewezen locaties te clusteren met de daar al bestaande afvalcontainers.

Verder wijzen [appellant] en anderen ten aanzien van de aangewezen locaties BC04 en G03 op de thans in gebruik zijnde afvalcontainers op de Spoorwegstraat. Zij wijzen erop dat deze locatie voldoet aan het criterium dat de loopafstand tussen de verste woning en de container niet meer dan 250 m bedraagt. Verder hebben veel bewoners van de Hyacintenlaan met het oog op de beschikbaarheid van afvalcontainers op de Spoorwegstraat geweigerd gebruik te maken van duocontainers, aldus [appellant] en anderen.

9.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] en anderen genoemde alternatieven niet geschikter zijn voor het plaatsen van de afvalcontainers dan de door hem aangewezen locaties.

Het college heeft toegelicht dat de reden om het alternatief op de kruising Hyacintenlaan/Tulpenkade minder geschikt te achten gelegen is in de langere loopafstanden voor de bewoners van de Hyacintenlaan. Het college heeft ter zitting ter illustratie toegelicht dat de afstand van de woning op de percelen Hyacintenlaan 54 en 56 tot aan de aangewezen locaties BC01 en G01 ruim 8 m bedraagt, terwijl de afstand tot aan het voorgestelde alternatief bij de Tulpenkade respectievelijk circa 40 m en 25 m bedraagt. Een grotere afstand beïnvloedt het scheidingsgedrag van bewoners negatief, aldus het college.

Over het aangedragen alternatief in het ruimtelijk advies heeft het college toegelicht dat dit betrekking heeft op het clusteren van bestaande afvalcontainers voor PBD en papier op de hoek van de Irisstraat/Tulpenkade. Dit heeft tot gevolg dat de aangewezen locaties G01 en BC01 om de hoek van de Hyacintenlaan richting het oosten op de Tulpenkade nabij de Irisstraat worden verplaatst. Dit alternatief is volgens het college ongeschikt, omdat de loopafstand nog groter is dan tot aan het voornoemde alternatief op de kruising Hyacintenlaan/Tulpenkade. Verder heeft het college toegelicht dat de afvalcontainer daarmee dichter naar de bewoners van de Irisstraat worden verplaatst die niet zijn aangewezen op de in het aanwijzingsbesluit aangewezen locaties voor afvalcontainers.

Het alternatief aan de Spoorwegstraat voor de aangewezen locaties BC04 en G03 heeft het college eveneens ongeschikt geacht in verband met de loopafstanden. Er dienen juist meer afvalcontainers te komen en locaties dichter bij de woningen te worden aangewezen om het scheidingsgedrag van bewoners te verbeteren, aldus het college.

9.2.    Gelet op de uiteenzetting van het college, is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen van de voorgestelde alternatieve locaties geschikter is om de afvalcontainers te plaatsen dan de door het college aangewezen locaties. Dat volgens [appellant] en anderen veel bewoners van de Hyacintenlaan met het oog op de beschikbaarheid van afvalcontainers op de Spoorwegstraat geweigerd hebben gebruik te maken van duocontainers, maakt niet dat reeds daarom de locatie aan de Spoorwegstraat een geschikter alternatief is.

Het betoog faalt.

Conclusie

10.    Het beroep is ongegrond.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021

374-890.