Uitspraak 202001051/1/R3


Volledige tekst

202001051/1/R3.
Datum uitspraak: 16 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Kolham, gemeente Midden-Groningen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Midden-Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kolham, Kindcentrum Kolham" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door J. Smit en M. Beishuizen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is vastgesteld om de bouw van een zogenoemd kindcentrum mogelijk te maken aan de Eikenlaan in Kolham. Het kindcentrum voorziet volgens de plantoelichting in een basisschool en een peuter- en kinderopvang. De gemeente is eigenaar van de gronden in het plangebied. Het plangebied grenst aan het dorpshuis ’t Mainschoar, de tennisbaan en de ijsbaan van het dorp. Ten noorden van het plangebied en tegenover het plangebied staan woningen.

[appellant] woont aan de [locatie] te Kolham. Dit is tegenover het plangebied. [appellant] vreest dat de komst van het kindcentrum zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege onder meer geluid-, verkeer- en parkeerhinder. Ook vreest hij dat zijn woning daardoor in waarde zal dalen en slechter verkoopbaar zal zijn.

1.1.    In het oude bestemmingsplan was aan de gronden in het plangebied een woonbestemming toegekend. Om het kindcentrum in het plangebied mogelijk te maken, is in het plan aan de gronden van het plangebied grotendeels de bestemming "Maatschappelijk" toegekend en aan een strook grond ten noorden daarvan de bestemming "Groen".

Toetsingskader

2.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Geluidhinder

3.    [appellant] betoogt geluidhinder te zullen ondervinden als gevolg van het plan. Hij voert aan dat het schoolplein niet alleen tijdens de schoolpauzes gebruikt zal gaan worden, maar gedurende grote delen van de dag. Dit omdat ook een kinderopvang en een buitenschoolse opvang in het kindcentrum zullen worden gevestigd. Verder voert hij aan dat schoolpleinen in de regel aantrekkend werken op jongeren die er ’s avonds rondhangen. Hij vreest ook daarvan overlast te zullen ondervinden.

3.1.    In paragraaf 4.2.1 van de plantoelichting is ingegaan op de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: VNG-brochure). In de VNG-brochure wordt voor de te hanteren richtafstanden ten opzichte van bedrijvigheid een onderscheid gemaakt tussen een rustige woonwijk en een gemengd gebied. De richtafstand die volgens de VNG-brochure moet worden aangehouden voor basisscholen en kinderopvang in een rustige woonwijk is 30 m in verband met geluid. Wanneer de omgeving getypeerd kan worden als gemengd gebied kan de richtafstand met een afstandsstap worden verlaagd. In dat geval geldt voor basisscholen en kinderopvang een richtafstand van 10 m. Een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het plangebied is volgens de plantoelichting gelet op de verschillende functies in de omgeving van het plangebied, zoals woningen, het dorpshuis, de tennisbanen en een ijsbaan, aan te merken als een gemengd gebied. Dit heeft [appellant] niet bestreden. Dit betekent dat volgens de VNG-brochure voor de beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid een richtafstand van 10 m is aanbevolen. De afstand tussen de woning van [appellant] en de grens van de bestemming "Maatschappelijk" is ongeveer 20 m. In zoverre wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 10 m voor een gemengd gebied. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van zijn woning sprake zal zijn van ernstige geluidhinder. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidgevolgen ter plaatse van zijn woning als gevolg van het voorziene kindcentrum aanvaardbaar zijn.

Het betoog faalt in zoverre.

3.2.    Wat betreft de vrees voor overlast van hangjongeren, overweegt de Afdeling dat, voor zover er strijd is met de openbare orde, dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Parkeerhinder

4.    [appellant] voert aan dat parkeren in de Eikenlaan nu al vaak problematisch is. De parkeerproblemen worden volgens hem met de komst van een kindcentrum in het plangebied alleen maar erger. [appellant] voert aan dat de parkeerplaatsen voor het dorpshuis overdag al regelmatig driekwart in gebruik zijn voor de activiteiten in het dorpshuis. Ook zijn er ‘s avonds vaak niet voldoende parkeerplaatsen voor bewoners beschikbaar, aldus [appellant]. Daarnaast zullen er volgens [appellant] ook ’s avonds regelmatig activiteiten in de school zijn, zoals ouderavonden en dergelijke.

4.1.    In paragraaf 4.9 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect verkeer en parkeren. Volgens de plantoelichting is het niet mogelijk om de parkeerplaatsen allemaal op eigen terrein te realiseren. De ligging van het kindcentrum naast het dorpshuis en de tennisbanen maakt het mogelijk om de benodigde parkeerplaatsen voor meerdere functies te gebruiken, het zogenoemde dubbelgebruik. Aan de hand van de CROW-richtlijnen is de parkeerbehoefte bepaald van het voorziene kindcentrum en van het bestaande dorpshuis en de tennisvereniging. In totaal is berekend dat voor de losstaande functies 43 parkeerplaatsen benodigd zijn. Door dubbelgebruik is volgens de plantoelichting een totaal van 30 parkeerplaatsen nodig, waarvan de helft voor het halen en brengen van kinderen. Dit is aangeduid als kiss&ride. Bij de berekening van het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen is als uitgangspunt genomen dat het dorpshuis en de tennisvereniging 40 procent van de parkeerplaatsen overdag zelf benutten. Ter zitting heeft de raad daarover naar voren gebracht het gebruik van de bestaande parkeerplaatsen op verschillende momenten te hebben gecontroleerd. Volgens de raad worden de parkeerplaatsen voor het dorpshuis vooral ’s avonds en in het weekend gebruikt. De parkeerplaatsen voor de school zullen met name overdag gebruikt worden, zodat dubbelgebruik mogelijk is. Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk.

Verder staat er in de plantoelichting dat aan de voorzijde van het dorpshuis 16 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd die kunnen worden gebruikt voor het halen en brengen van kinderen en voor het parkeren voor activiteiten in het dorpshuis. Naast het dorpshuis zijn er nog 7 parkeerplaatsen beschikbaar die gehandhaafd kunnen blijven. Daarbij worden 12 extra parkeerplaatsen gerealiseerd aan de Eikenlaan. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht in overleg met de omgeving de inrichting te hebben vormgegeven en afspraken te hebben gemaakt met het dorpshuis. Verder heeft de raad naar voren gebracht dat het de bedoeling is dat het personeel gebruik maakt van de parkeerplaatsen bij de huidige locatie van de school aan de Hoofdweg. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor het personeel is volgens de raad wel meegenomen in de berekening van de parkeerbehoefte.

Gelet op de toelichting van de raad ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van de parkeersituatie. Daarbij is van belang dat de toename van de parkeerdruk kortstondig zal zijn en naar verwachting zich vooral zal voordoen op de momenten waarop de school begint en eindigt.

Het betoog faalt.

Verkeershinder

5.    [appellant] voert aan dat er verkeersoverlast zal ontstaan als gevolg van het halen en brengen van kinderen van en naar het kindcentrum. De verkeersintensiteit op de Eikenlaan zal daardoor toenemen, terwijl de weg daarvoor niet is ingericht. Dit zal leiden tot nog meer gevaarlijke situaties, aldus [appellant]. Hij voert in dit verband aan dat de Eikenlaan een aantal jaar geleden smaller is gemaakt. Wanneer alle parkeerplaatsen in gebruik zijn en auto’s van beide kanten komen, is het volgens [appellant] haast niet mogelijk om elkaar te passeren.

5.1.    In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staat dat het plangebied voor zowel fietsers als gemotoriseerd verkeerd te bereiken is via de Hoofdweg en de Eikenlaan. Over de Eikenlaan staat er dat deze weg relatief smal is en langsparkeerplaatsen bevat die zowel door bewoners als door bezoekers worden gebruikt. Niet alle woningen aan de Eikenlaan hebben een parkeerplaats op eigen terrein. Het smalle profiel van de Eikenlaan leent zich niet voor het realiseren van kiss&ride-plaatsen waar kinderen met de auto gebracht en gehaald kunnen worden, aldus de plantoelichting. Voor de verkeersafwikkeling van het kindcentrum dient de verkeerssituatie en met name het parkeren, mede ten behoeve van het kindcentrum, goed en veilig geregeld te zijn. Een combinatie met het naastgelegen dorpshuis biedt daartoe volgens de plantoelichting een mogelijke oplossing. Op het aspect verkeer en parkeren is in paragraaf 4.9 van de plantoelichting verder ingegaan.

De raad stelt ervoor te hebben gekozen het verkeer van en naar het kindcentrum zoveel mogelijk aan de Hoofdweg te laten parkeren bij het dorpshuis. Daar zal een eenrichtingscircuit worden gerealiseerd waar ouders hun kinderen kunnen afzetten en ophalen. Met een nieuwe voetgangersverbinding naar het plein kan dit volgens de raad losstaand van de Eikenlaan plaatsvinden. Over de Eikenlaan heeft de raad naar voren gebracht dat vooral het eerste deel van de Eikenlaan drukker zal worden, omdat daar extra parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Dit zullen volgens de raad haaksparkeerplaatsen worden, zodat de Eikenlaan zoveel mogelijk zal worden ontlast. Daarbij heeft de raad naar voren gebracht dat de Eikenlaan een weg is met een maximumsnelheid van 30 km per uur. Door de centrale ligging van het plangebied zal het volgens de raad vanaf vele locaties aantrekkelijk worden om lopend of met de fiets naar het kindcentrum te komen.

Gelet op de toelichting van de raad ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbare verkeerssituatie is te realiseren.

Het betoog faalt.

Hinder en schade van de bouwwerkzaamheden

6.    [appellant] voert aan dat tijdens de bouw van het kindcentrum de aanvoer van materialen via de Eikenlaan tot problemen zal leiden. Er is volgens hem onvoldoende ruimte voor het laden en lossen van vrachtauto’s en machines. Ook zullen waarschijnlijk meerdere bestaande parkeerplaatsen tijdelijk niet gebruikt kunnen worden. Verder vreest [appellant] schade aan zijn woning als gevolg van het mogelijk heien voor de bouw van het kindcentrum. Hij wijst erop dat door de aardbevingsproblematiek duidelijk is geworden dat de woningen aan de Eikenlaan zeer schadegevoelig zijn.

6.1.    De raad stelt dat de aannemer voorafgaand aan de uitvoering een tekening moet maken van de inrichting van de bouwplaats waarop onder andere wordt aangegeven op welke wijze er veilig wordt voorzien in de opslag van bouwmaterialen. De aan- en afvoer van bouwmaterialen kan in overleg met de aannemer gecoördineerd worden uitgevoerd. Mocht het nodig zijn om incidenteel de weg af te sluiten, dan geldt hierbij volgens de raad dat daarover vroegtijdig met de bewoners moet worden gecommuniceerd. Ook zal worden aangegeven wie namens de aannemer tijdens de bouw het aanspreekpunt is voor omwonenden, aldus de raad. Verder stelt de raad dat niet zal worden geheid bij de bouw van het kindcentrum. In de regel valt schade als gevolg van fysieke bouwhandelingen onder de dekking van de verzekering van de bouwer, aldus de raad. Voorts stelt de raad dat het bestemmingsplan niet ziet op de bouwfase, maar dat dit aan de orde is bij de fase van de omgevingsvergunning.

6.2.    Het bestemmingsplan betreft de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Wat [appellant] heeft aangevoerd over de hinder en schade van de bouwwerkzaamheden heeft geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3124. Zij zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing door de Afdeling. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd over de gevolgen van de bouwwerkzaamheden geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen.

Het betoog faalt.

Waardevermindering en verkoopbaarheid woning

7.    [appellant] voert aan dat zijn woning als gevolg van het plan slechter verkoopbaar zal zijn en ook aanzienlijk in waarde zal dalen.

7.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning aan de [locatie] te Kolham betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Dit geldt ook voor eventuele gevolgen voor de verkoopbaarheid van de woning.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020

590.