Uitspraak 202001467/1/R1


Volledige tekst

202001467/1/R1.
Datum uitspraak: 16 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Noordwijk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 heeft het college onder meer de locatie aan de [locatie], ter hoogte van de straat Kostverloren (hierna: de locatie) in de nieuwbouwwijk Offem Zuid, aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s).

Bij besluit van 23 januari 2020, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 5 december 2018, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door E. de Romph-van Wingerden en J.H.G van der Zalm, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    In de nieuwbouwwijk Offem Zuid 1e fase is bij wijze van proef gebruik gemaakt van orac’s voor het inzamelen van huishoudelijk restafval en groente, fruit en tuinafval. Het besluit strekt tot aanwijzing van de locatie nummer 3 aan de [locatie], ter hoogte van de straat Kostverloren, voor de plaatsing van twee orac’s. [appellant] is bewoner van de woning aan de [locatie]. Hij kan zich niet verenigen met de plaatsing van de orac’s op deze locatie, omdat hij vreest voor de aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De orac’s zijn inmiddels geplaatst.

Toetsingskader

2.    Aan het besluit van 23 januari 2020 heef het college de Afvalstoffenverordening Noordwijk 2019 en het Uitvoeringsbesluit afvalstoffenverordening Noordwijk 2019, ten grondslag gelegd.

3.    Bij het bepalen van de locaties heeft het college de (plaatsings)criteria opgenomen in hoofdstuk 15 "Afvalinzameling" uit de "Leidraad Inrichting Openbare Ruimte 2016" (hierna: Leidraad) en de daarbij behorende bijlage 1501 gehanteerd.

4.    Bij de keuze van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac.

De gronden van het beroep

5.    [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie voor de plaatsing van de orac’s heeft kunnen aanwijzen, omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. [appellant] heeft ter zitting nader toegelicht dat hij onaanvaardbare geluidoverlast ervaart als gevolg van het gebruik van de orac’s, waardoor zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Naast het geluid afkomstig van het gebruik van de orac’s zelf, speelt volgens hem ook een rol dat de afstand van de locatie van de orac’s tot aan zijn tuin slechts 1,5 m bedraagt. Hij wijst erop dat het college de Leidraad aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, maar dat daarin niets is opgenomen over de in acht te nemen afstand tussen een woning/tuin en een orac. Hij wijst ter nadere onderbouwing van zijn betoog ook op de in opdracht van het college uitgevoerde geluidmetingen, zoals neergelegd in de geluidnotitie "Geluidmetingen ondergrondse afvalcontainer Kostverloren" van het GeluidBuro van 11 september 2020 (hierna: de geluidnotitie). Hieruit blijkt volgens [appellant] dat sprake is van onaanvaardbare geluidoverlast door de plaatsing en het gebruik van de orac’s.

5.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een orac. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van huishoudelijk afval gebruik te maken van orac’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. De Afdeling zal enkel beoordelen of locatie-specifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

5.2.    Het college heeft zich in het besluit op bezwaar van 23 januari 2020 met betrekking tot de gestelde geluidhinder op het standpunt gesteld dat dit met de geplaatste orac’s verwaarloosbaar is omdat gebruik wordt gemaakt van de nieuwste variant orac’s die zijn voorzien van een trommel die afgewerkt is met rubberen doppen.

De Afdeling stelt vast dat het college opdracht heeft gegeven aan het GeluidBuro om geluidmetingen te verrichten aan de al geplaatste orac’s op de locatie om inzicht te krijgen in het geluidniveau dat tijdens het openen en sluiten van een orac en het storten van afval in die orac op de gevel van onder meer de woning van [appellant] ontstaat. Het GeluidBuro heeft het geluidniveau gemeten van het gebruik van de orac voor restafval op de locatie. Daarbij is uitgegaan van een gemiddeld normaal voorkomende bronsterkte van het storten van een zak restafval in een orac van 99 dB(A). Verder is aangesloten bij de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgenomen richtwaarden voor een rustige woonwijk, die volgens de geluidnotitie een goede indicatie geven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de geluidnotitie is geconcludeerd dat uit de metingen volgt dat de berekende piekgeluidniveaus de richtwaarden die passen bij een rustige woonwijk met 9 dB (dagperiode) tot 15 dB (nachtperiode) overschrijden. Naast het gebruikelijke geluid van het open en dichtdoen van de verzameltrommel, wordt volgens de notitie het hoge geluidniveau veroorzaakt doordat de twee delen van de verzameltrommel die om elkaar heen draaien bij het openen en sluiten van de orac ‘rammelen’ en ook door de locatie van de orac nabij de woning.

5.3.    Het college heeft ter zitting de resultaten van de metingen niet betwist en heeft gelet op de geluidnotitie erkend dat sprake is van geluidoverlast door het gebruik van de orac voor restafval. Het college heeft in dit kader ter zitting toegelicht dat nader onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden om deze geluidoverlast weg te nemen, door bijvoorbeeld de verzameltrommel te voorzien van extra dempers. Verder blijkt uit de notitie dat het hoge geluidniveau mede het gevolg is van de korte afstand tussen de orac en de woning van [appellant]. Het besluit van 23 januari 2020 biedt echter geen inzicht of, en zo ja, in hoeverre, het college bij de aanwijzing van de locatie betekenis heeft toegekend aan de gevolgen van de geluidoverlast door het gebruik van de orac’s op het woon- en leefklimaat van [appellant], mede gelet op de korte afstand van de orac’s tot zijn woning en zijn tuin.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 23 januari 2020, voor zover daarbij locatie nummer 3 aan de [locatie], ter hoogte van de straat Kostverloren is aangewezen als locatie voor het plaatsen van orac’s, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Dat besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Wat [appellant] verder over de plaatsing van de orac’s op de locatie heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.    Het beroep is gegrond.

7.    Het besluit van 23 januari 2020 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het college op te dragen om, met inachtneming van hetgeen onder 5.3 van deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 5 december 2018. Daarbij moet het college onderzoeken of geluiddempende voorzieningen getroffen kunnen worden aan de desbetreffende orac(s) of dat geschiktere alternatieve locaties voorhanden zijn voor de plaatsing van de orac’s. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.

8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk van 23 januari 2020, kenmerk 7795;

III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk op om binnen tien weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak onder 5.3 is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen.

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020

374-966.