Uitspraak 202000710/1/R4


Volledige tekst

202000710/1/R4.
Datum uitspraak: 9 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en [appellante B], gevestigd te Hattem (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),

appellante,

en

de raad van de gemeente Hattem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "’t Veen-Noord Hattem" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.R.H. Kuiper, advocaat te Hattem, [gemachtigde A] en [gemachtigde B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.R. Kruisselbrink, advocaat te Zwolle, S.F. Herder en J.D. Pondman, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.    In het zuidelijke deel van de kern Hattem bevindt zich het bedrijventerrein 't Veen. Onder meer vanwege de komst van het bedrijventerrein Hattemerbroek, bestaat de wens om ’t Veen te transformeren tot woonlocatie. Met het slopen van verschillende verouderde bedrijfspanden op het noordelijke deel van het bedrijventerrein is de weg vrijgemaakt voor de realisatie van woningbouw in het plangebied, genaamd ’t Veen-Noord. Het plan bestaat om ter plaatse maximaal 130 woningen te realiseren.

[appellante] is sinds 1972 gevestigd aan de [locatie] in Hattem, op het bedrijventerrein ’t Veen. [appellante] heeft een aanneembedrijf en vreest dat ten gevolge van de plannen tot omvorming van het bedrijventerrein naar woonlocatie haar bedrijf zal worden ingesloten tussen woningen. [appellante] vreest dat de voorgenomen bebouwing gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering.

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

3.    [appellante] betoogt dat in het besluit van 16 december 2019 is uitgegaan van een geluidscontour van 30 m en een gemengd gebied, terwijl gelet op de omvang van haar bedrijf gelegen in een rustige woonwijk een geluidscontour van 100 m maatgevend zou moeten zijn. Daartoe voert [appellante] aan dat haar bedrijf aangemerkt moet worden als een bouwbedrijf in plaats van een aannemersbedrijf als bedoeld in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte het geluidsonderzoek van DGMR van 9 december 2019 niet in zijn besluitvorming heeft meegenomen. Volgens haar blijkt uit dat onderzoek dat geluidcirkels van haar bedrijf zich uitstrekken over de in het plan voorziene woonpercelen en is dit rapport ten onrechte niet voorgelegd aan de raad. [appellante] vreest ten gevolge van klachten van omwonenden te worden beperkt in haar bedrijfsmogelijkheden.

3.1.    De raad hanteert als richtsnoer de VNG-brochure. Hij stelt zich op het standpunt dat het plangebied zich in een gemengd gebied bevindt. Op basis van de VNG-brochure is [appellante] aan te merken als een categorie 3.1 inrichting: "‘Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1.000 m2" waardoor in dit geval, omdat sprake is van een gemengd gebied, een afstand van 30 meter gehanteerd kan worden tot het bedrijf van [appellante], aldus de raad.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de afstand van de voorziene woningen tot de grens van het perceel van [appellante] meer dan 30 meter bedraagt. Met voorliggend bestemmingsplan wordt volgens de raad invulling gegeven aan de gemeentelijke ambitie om het monofunctionele bedrijventerrein 't Veen’ (in fases) te transformeren naar een gemengd woon-werkgebied. Deze ambitie is neergelegd in het ‘Ontwikkelingsperspectief 't Veen’ en nader uitgewerkt in doelstellingen en spelregels in het 'Ontwikkelkader ’t Veen - spelregels voor duurzame transformatie’. De woningbouw is verder beoogd op een voormalig bedrijventerrein, grenzend aan een nog bestaand bedrijventerrein, zodat daarom al niet kan worden gesproken van het type rustige woonwijk, aldus de raad.

De Afdeling is gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plangebied in een gemengd gebied ligt.

[appellante] heeft in haar zienswijze niet te kennen gegeven dat de haar bedrijf, [appellante B] geheten, niet aangemerkt kan worden als een aannemersbedrijf als bedoeld in de VNG-brochure. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad in dit geval [appellante] niet heeft mogen aanmerken als aannemersbedrijf in plaats van als bouwbedrijf. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd waarom de raad haar bedrijf niet als aannemersbedrijf als bedoeld in deze brochure heeft mogen aanmerken. Daarbij is van belang dat de enkele omstandigheid dat het bedrijf van [appellante] onder SBI-code 41 valt, nog niet met zich brengt dat zij geen aannemersbedrijf is als bedoeld in de bijlage bij de VNG-brochure. Zo worden in de VNG-brochure bij SBI-code 41 zowel aannemersbedrijven als bouwbedrijven genoemd. Dit betekent dat de raad een richtafstand van 30 m als uitgangspunt heeft mogen nemen bij de vaststelling van het plan.

Daargelaten of het door DGMR uitgevoerde onderzoek bij de beoordeling van het perceel van [appellante], gelet op de voormelde toets aan de VNG-brochure, ten onrechte niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, blijkt daaruit, zoals nader toegelicht door de raad ter zitting, evenmin dat het bestreden besluit  vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen  niet in redelijkheid kon worden genomen. Daarbij is van belang dat uit het onderzoek van DGMR blijkt dat voor de maximale geluidniveaus wordt voldaan aan de geluidnormen opgenomen in de VNG-brochure als streefwaarde voor een gemengd gebied en dat wat betreft de etmaalwaarde ook wordt voldaan aan de streefwaarde voor een rustig woongebied van 45 dB(A). Weliswaar zal op een klein deel van het plandeel waar geen bouwvlak voor een woning is voorzien mogelijk gedurende de avond- en nachtperiode bij een "worst-case-scenario" door het dichtslaan van een vrachtwagendeur op het perceel van [appellante] een hoger geluidniveau kunnen ontstaan dan de streefwaarde van 70 dB(A) die in de VNG-brochure is opgenomen voor maximale geluidniveaus in een gemengd gebied, maar de raad heeft daarin geen grond hoeven zien voor het oordeel dat het plan niet zou strekken tot een goede ruimtelijke ordening. In het door [appellante] hierover aangevoerde ziet de Afdeling om die reden geen grond voor een ander oordeel.

Het betoog faalt.

4.    Verder betoogt [appellante] dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de verkeersveiligheid. Volgens [appellante] leidt een vermenging van bedrijfsverkeersbewegingen en woonverkeer tot verkeersonveilige situaties. Daarnaast vreest [appellante] dat in verband met de door hem gevreesde toename van de verkeersonveiligheid in de omgeving van zijn bedrijfsterrein, in de toekomst de verkeerssituatie zal veranderen, dat de toegelaten snelheid van het verkeer omlaag zal worden gebracht, en dat met het oog daarop drempels en wegversmallingen zullen worden aangebracht.

4.1.    In hetgeen door [appellante] is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het plan voor het verkeer en de verkeersveiligheid. Daarbij is van belang dat in paragraaf 4.2.5 van de plantoelichting staat dat onderzoek is gedaan naar de toename van verkeersbewegingen vanwege de voorziene woningen. Er worden door het plan, volgens de toelichting, 825 tot maximaal 975 nieuwe verkeersbewegingen gegenereerd. Deze toename is afgerond op maximaal 1.000 nieuwe verkeersbewegingen. Door de sloop van de kringloopwinkel zullen er zo’n 400 verkeersbewegingen per etmaal minder zijn. Dit betekent dat per saldo de maximale verkeerstoename op zo’n 600 verkeersbewegingen neerkomt. De toekomstige verkeersintensiteiten op de erftoegangswegen zijn dusdanig gering, dat dit geen knelpunten oplevert. Op de Apeldoornseweg zullen er op een werkdagspitsuur 850 personenauto-equivalenten per richting rijden. Dit komt neer op elke 4 seconden een passage van een voertuig. De capaciteit van een dergelijke weg houdt rekening met de situatie dat elke 2 seconden een voertuig passeert. Geconcludeerd wordt dat de verkeersintensiteit aanzienlijk lager is. Omdat het verkeer in ‘golven’ passeert, leidt dit af en toe tot wachtrijen. Deze zullen, als de golf voertuigen weer voorbij is, vrij snel oplossen. De aanleg van deze woonwijk zal volgens de toelichting niet leiden tot knelpunten op het bestaande wegennet.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020

700.