Uitspraak 202003458/3/A3


Volledige tekst

202003458/3/A3.
Datum uitspraak: 2 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) hangende de hoger beroepen van onder meer:

[verzoekster], wonend te Emmen,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 2 juni 2020 in zaken nrs. 20/1370 en 20/1371 in het geding tussen:

[verzoekster] en [partij]

en

de burgemeester van Emmen.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de burgemeester op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevolen tot inbeslagname van Cyra, de hond van [verzoekster].

Bij besluit van 23 april 2019 heeft de burgemeester het door [verzoekster] en [partij] tegen het besluit van 13 augustus 2019 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen, besloten tot het in bewaring houden van hond Cyra gedurende één jaar, tot herplaatsing van de hond onder voorwaarden bij een derde en tot euthanasie van de hond indien binnen één jaar geen herplaatsing plaatsvindt.

Bij uitspraak van 2 juni 2020 heeft de rechtbank het door [verzoekster] en [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2019 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven wat betreft de inbeslagname en herplaatsing en opgedragen dat de burgemeester een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de voorzieningenrechter) opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 november 2020, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.T. Oosterhoff, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Bij besluit van 9 april 2019 is Cyra als gevaarlijke hond aangewezen. Naar aanleiding van een nieuw incident op 6 augustus 2019 heeft de burgemeester de hond in beslag genomen. Voor een uitgebreider overzicht van de voorgeschiedenis verwijst de voorzieningenrechter naar zijn uitspraak van 20 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1695.

3.    Zoals in die uitspraak is overwogen, zal naar verwachting in de hoofdzaak aan de orde komen wat precies de juridische basis is die ten grondslag wordt gelegd aan de bij het besluit van 23 april 2020 genomen dan wel gehandhaafde beslissingen en of deze basis toereikend is. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor beantwoording van deze vragen. Daarom zal de vraag of in afwachting van de beoordeling van de hoger beroepen een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.

Vooraf

4.    De burgemeester heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om te oordelen over de eventuele herplaatsing van hond Cyra. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:514. Uit die uitspraak volgt volgens de burgemeester dat elk handelen van de burgemeester na de inbeslagname van de hond feitelijk of civielrechtelijk handelen betreft, zodat alleen de civiele rechter daarover kan oordelen.

4.1.    De voorzieningenrechter ziet in dit betoog geen aanleiding om af te zien van een inhoudelijke behandeling van het verzoek. In de zaak die in de uitspraak van 19 februari 2020 aan de orde was, had de betreffende burgemeester niet tevens besloten over wat met de hond zou gebeuren na de inbeslagname. Omdat de burgemeester in deze zaak wel bij het besluit op bezwaar heeft besloten over het handelen na de inbeslagname, is de situatie in zoverre niet vergelijkbaar met deze zaak. Daarnaast is de voorzieningenrechter, los van de door de burgemeester opgeworpen vraag of dit besluitonderdeel voor beroep vatbaar is, van oordeel dat de voorzieningenrechter de mogelijkheid heeft om indien nodig een ordemaatregel te treffen om onomkeerbare gevolgen in afwachting van een uitspraak in de hoofdzaak te voorkomen.

Het verzoek van [verzoekster]

5.    [verzoekster] wenst met haar verzoek te bewerkstelligen dat het de burgemeester wordt verboden om Cyra te herplaatsen voordat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Tevens wenst zij dat de burgemeester zal worden verplicht om mee te werken aan het nader onderzoek van en de training door de door haar ingeschakelde deskundige, zodat de nodig geachte stappen voor heropvoeding en training van Cyra kunnen worden genomen. Daarbij moet volgens [verzoekster] tevens worden bepaald zij als eigenaresse kan worden betrokken bij de training van de hond.

De beoordeling van het verzoek

6.    Ter zitting heeft de burgemeester toegezegd dat hond Cyra niet bij een derde zal worden herplaatst voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, die volgens de planning van de Afdeling op zitting zal worden behandeld op 10 februari 2021. Gelet hierop heeft [verzoekster] geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening op dit punt rechtvaardigt en moet het verzoek in zoverre worden afgewezen.

7.    Over het toelaten van nader onderzoek en hondentraining door de deskundige die [verzoekster] heeft ingeschakeld, heeft de burgemeester ter zitting toegezegd dat daaraan zal worden meegewerkt. Er zijn volgens hem geen bezwaren tegen het laten uitvoeren van nader onderzoek en de start van de hondentraining is in het belang van alle betrokkenen. Maar de burgemeester stelt zich daarbij wel op het standpunt dat in het belang van de hond en het behoud van een veilige leefomgeving [verzoekster] niet in de buurt van hond Cyra mag komen en dat zij dus niet kan worden betrokken bij de training en heropvoeding van de hond. Dat standpunt heeft [verzoekster] ter zitting bestreden. Over dit geschilpunt overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

7.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat er twijfel kan bestaan of de voorzieningenrechter van de Afdeling bevoegd is om de door [verzoekster] gevraagde voorzieningen te treffen over de medewerking van de burgemeester aan het in haar opdracht te verrichten onderzoek. [verzoekster] heeft namelijk tegen de weigering van de burgemeester daaraan verder mee te werken bij schrijven van 23 november 2020 bezwaar gemaakt. Kennelijk is die weigering volgens haar een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen de rechtsgang op grond van de Awb open staat. Die procedure bevindt zich met genoemd bezwaarschrift pas in de bezwaarfase, niet in de fase van hoger beroep, zodat de voorzieningenrechter van de Afdeling niet bevoegd zou zijn daarover een oordeel te geven. Maar omdat de voorzieningenrechter betwijfelt of de weigering om aan het onderzoek verder mee te werken een op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van de Awb is en omdat de voorzieningenrechter van de Afdeling ter voorkoming van onevenredig nadeel voor een van beide partijen ten aanzien van wat in de hoofdzaak in hoger beroep wel aan de orde is een voorziening kan treffen, zal hij ook over dit onderdeel van het verzoek oordelen.

7.2.    Zoals ook is overwogen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2020, is in de risicoanalyse van 5 december 2019 van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht gemotiveerd aangegeven dat de hond agressief is en niet terug kan naar de huidige eigenaar omdat deze het gedrags- en welzijnsprobleem van de hond heeft veroorzaakt. [verzoekster] heeft K. de Haan-Schulting van ‘Abandoned Pets foundation’ gevraagd een second opinion uit te voeren. Na een eerste kennismaking van De Haan met hond Cyra heeft zij bij brief van 19 oktober 2020 laten weten dat zij niet uitsluit dat de hond na castratie en met grondige heropvoeding kan worden teruggeplaatst bij [verzoekster]. Daarbij zal [verzoekster] moeten worden getraind in het aansturen van de hond. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vraag of de mogelijkheid bestaat dat hond Cyra op enig moment terug kan naar [verzoekster] een vraag die moet worden beantwoord in de hoofdzaak. Gelet op de toezegging van de burgemeester ter zitting zal in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak alvast kunnen worden gestart met het nader onderzoek en de training van hond Cyra. Indien de thans op relatief niet al te lange termijn te verwachten uitspraak in de hoofdzaak daar aanleiding voor geeft, kan [verzoekster] vanaf dat moment alsnog worden betrokken bij de training van de hond. Het belang van [verzoekster] om nog voor de uitspraak in de hoofdzaak te kunnen worden betrokken bij de training in de buurt van hond Cyra weegt daarom niet zo zwaar dat dat in afwachting van de hoofdzaak nu al mogelijk moet worden gemaakt. Mede in aanmerking genomen wat de burgemeester ter zitting ten aanzien van het nader onderzoek wel heeft toegezegd, dient het verzoek ook op dit punt te worden afgewezen.

Slotoverwegingen

8.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.

9.    Omdat de burgemeester eerst ter zitting de in deze uitspraak vermelde toezeggingen heeft gedaan, dient de burgemeester op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af;

II.    veroordeelt de burgemeester van Emmen tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020

545.