Uitspraak 202000422/1/A3


Volledige tekst

202000422/1/A3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2019 in zaak nr. 19/528 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2018 heeft het college de aanvraag van [appellante] voor een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 12 december 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lo Fo Sang, is verschenen.

Overwegingen

Wettelijke bepalingen

1.    Het juridische kader is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellante] heeft geen eigen woning en heeft sinds haar komst naar Nederland in 2005 bij kennissen van de kerk gewoond. Zij staat ingeschreven als woningzoekende, maar tot dusver is het haar niet gelukt om een woning in Amsterdam te vinden. Omdat deze situatie haar veel stress geeft en zij fysieke problemen heeft, heeft [appellante] een urgentieverklaring voor een woning aangevraagd. Dan zou zij meer tijd kunnen doorbrengen met haar twee volwassen zoons, die ook geen eigen woningen hebben, en met haar minderjarige kleinkind een band kunnen opbouwen.

Het college heeft dat verzoek afgewezen. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de GGD en het aanvullende advies en toepassing gegeven aan zijn vaste beleid. Dat beleid houdt in dat vanwege de schaarste aan betaalbare woningen in Amsterdam een alleenstaande volwassene, zoals [appellante], alleen voor een urgentieverklaring in aanmerking komt als door zeer ernstige medische redenen een verhuizing naar een zelfstandige woonruimte noodzakelijk is. Het college is tot de conclusie gekomen dat de problemen van [appellante] niet leiden tot een levensbedreigende of levensontwrichtende situatie. Verder is van een kennelijke hardheid geen sprake volgens het college. Daarom heeft het de weigering van de urgentieverklaring in bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank vindt dat het college terecht tot dit standpunt is gekomen.

Hoger beroep

3.    [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zoals zij ook bij de rechtbank heeft gedaan, voert zij in hoger beroep aan dat zij een versleten rug heeft en dat er vocht is verwijderd uit haar rechterknie, waardoor zij niet kan traplopen. Verder heeft zij een hoge bloeddruk waarvoor zij medicijnen moet slikken. [appellante] verwijst naar de door haar bij de rechtbank overgelegde brief van haar huisarts van 14 oktober 2019. Daarin staat dat een eigen woning voor haar van belang is zodat er structuur is en ze haar medicatie niet vergeet.

Beoordeling door de Afdeling

4.    Het betoog van [appellante] slaagt niet.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college op basis van het GGD-advies de urgentieverklaring mocht weigeren. In dat advies staat dat [appellante] lichte interne afwijkingen heeft, die een minimaal conditieverlies kunnen verklaren, en dat zij afwijkingen aan de rechterknie heeft, waarmee het traplopen enigszins beperkt is. Verder staat in het advies dat [appellante] geen medische contra-indicatie heeft voor het op kamers wonen of inwonen bij derden of antikraak wonen. Wel moet het traplopen bij voorkeur worden beperkt tot maximaal één trap van circa 16 treden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het advies helder en inzichtelijk en is de conclusie dat geen sprake is van urgentie voor een eigen woning op medische gronden begrijpelijk. Het college mocht zich dus op dit GGD-advies baseren. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat in de brief van de huisarts van 14 oktober 2019 geen wezenlijk andere informatie staat dan al bekend was. Deze brief leidt daarom niet tot een andere conclusie dan die van het GGD-advies. Dat [appellante] minder stress en problemen zal hebben zodra zij over een eigen verblijfplaats beschikt, is begrijpelijk en voorstelbaar, maar dat is geen zeer ernstige aandoening die een directe verhuizing naar een zelfstandige woonruimte noodzakelijk maakt. Dat zij graag samen met haar zoons onder één dak wil wonen, vormt ook geen reden voor voorrang op de woningmarkt.

Slotsom

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020

290.

BIJLAGE

Huisvestingsverordening 2016

Artikel 2.6.5

1.[…]

3. Burgemeester en wethouders weigeren vervolgens het aangevraagde indien de aanvrager niet valt onder één van de in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 opgenomen urgentiecategorieën.

Artikel 2.6.8

1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

[…];

b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;

[…].

Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2018, nr. 5

10. Urgentiecategorie medische of sociale redenen (sociaal-medische urgentie HVV 2.6.8 lid 1b)

De aanvraag van urgentieverklaring op basis van dit artikel wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden.

a. Daarnaast kan de urgentie alleen worden verkregen als de aanvrager met één of meer van de volgende problemen wordt geconfronteerd:

I.    ernstige medische problemen;

II.    dakloosheid of dreigende dakloosheid met zorg voor minderjarige kinderen;

III.    inwonend met schoolgaande kinderen;

IV.    geweld of ernstige bedreiging.

b. De bovengenoemde problemen zijn levensontwrichtend en leiden ertoe dat de aanvrager niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren.

c. Een zelfstandige woning vormt een substantieel deel van de oplossing voor bovengenoemd probleem.

d. Indien het probleem niet of slechts beperkt opgelost wordt door een andere woonruimte, of als de aanvrager meer gebaat is bij inzet van een voorliggende voorziening (medische of psychische zorg, of begeleiding) wordt dat aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.6.5 lid 1 d) of lid 1 f).

11. Aanvullende voorwaarden bij regel 10, lid a I (ernstige medische problemen)

a. De ernstige en levensontwrichtende aard van het medische probleem blijkt uit medische verklaringen van één of meer behandelend artsen of specialisten, welke door de GGD kunnen worden opgevraagd.

b. Psychische problemen zijn aantoonbaar chronisch, en de aanvrager moet op het moment van aanvraag minimaal 6 maanden onder behandeling zijn voor het betreffende medische probleem bij een GGZ instelling of vrijgevestigd psychiater in Nederland.

c. Het probleem wordt mede veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel de behandeling van het probleem wordt aantoonbaar in hoge mate ongunstig beïnvloed door de woonsituatie.

d. Bij een chronische psychische stoornis kan de voorwaarde worden opgelegd dat de aanvrager of een lid van diens huishouden psychiatrische zorg of begeleiding aanvaardt.

paragraaf 10