Uitspraak 202003857/1/V3


Volledige tekst

202003857/1/V3.
Datum uitspraak: 29 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 6 juli 2020 in zaak nr. NL20.5375 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 6 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.    De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 28 februari 2020 heeft ingetrokken en dat hij opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling zal beslissen. Dat betekent in dit geval dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep.

2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Laar
lid van de enkelvoudige kamer

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2020

47-962.