Uitspraak 201908557/1/A3


Volledige tekst

201908557/1/A3.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Almere,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2019 in zaak nr. 19/1976 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Almere.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlenging van het aan hem toegekende briefadres, [locatie] in Almere, afgewezen.

Bij besluit van 12 april 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.D. van Tellingen, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A. de Kruijf-Nijkamp en V.E. Curlingford, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    Eerder heeft het college bij besluit van 22 augustus 2018 aan [appellant] een briefadres als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) toegekend voor de duur van drie maanden. Het gaat om het adres van het Leger des Heils in Almere. Op 26 oktober 2018 heeft [appellant] aan het college verzocht om de toekenning van het briefadres te verlengen. Het college heeft dat verzoek afgewezen, omdat niet de redelijke verwachting bestaat dat hij gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden. In dat verband heeft het college erop gewezen dat [appellant] op zijn aanvraagformulier heeft vermeld dat hij sinds 2000 tot zolang nodig in Vietnam verblijft en dat hij van 13 juli 2018 tot 16 april 2019 feitelijk onafgebroken in Vietnam heeft verbleven.

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 12 april 2019 onzorgvuldig is genomen, ondeugdelijk is gemotiveerd en onevenredige gevolgen heeft.

Hij voert aan dat hij uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zijn vriend abusievelijk op zijn aanvraagformulier heeft vermeld dat hij sinds 2000 in Vietnam verblijft terwijl hij in werkelijkheid sinds 2005 Vietnam regelmatig bezoekt. Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat hij zelf verantwoordelijk is voor het invullen van het aanvraagformulier, doet dat niet af aan zijn bijzondere omstandigheden die zijn gelegen in zijn hoge leeftijd en dat hij wegens praktische redenen noodgedwongen zijn vriend het aanvraagformulier heeft moeten laten invullen. Gelet hierop had het college in zoverre niet van het aanvraagformulier mogen uitgaan en had het nader onderzoek moeten doen. Volgens [appellant] had het college maatwerk moeten verrichten. Over zijn verblijf in Vietnam van 13 juli 2018 tot 16 april 2019 brengt [appellant] daarnaast naar voren dat hij niet eerder naar Nederland kon vertrekken, omdat hij ernstig ziek was. Verder heeft het besluit van 12 april 2019 onevenredige gevolgen voor hem, omdat hij zijn uitkering zal kwijtraken, aldus [appellant].

3.1.    [appellant] heeft een ander gemachtigd om zijn aanvraagformulier voor hem in te vullen. Deze persoon heeft op het aanvraagformulier ingevuld dat [appellant] in het buitenland verblijft in de periode "vanaf 2000 tot zolang nodig is". Verder staat vast dat [appellant] in de periode van 13 juli 2018 tot 16 april 2019 en dus langer dan twee derde van een jaar in Vietnam heeft verbleven.

3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2270), volgt uit de tekst van artikel 2.23 en het systeem van de Wet brp dat iemand, afgezien van de in artikel 2.40 en 2.41 bedoelde gevallen, slechts op een briefadres kan worden ingeschreven, indien degene op zich voldoet aan de vereisten voor inschrijving in de brp, maar geen woonadres heeft. Gelet op artikel 2.1, in samenhang gelezen met artikel 2.4 van de Wet brp, is een van die vereisten dat een persoon naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden.

3.3.    [appellant] voldeed ten tijde van belang niet aan dit vereiste. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, heeft het college mogen uitgaan van de informatie die was vermeld op het aanvraagformulier. Voor het college bestond ook geen verplichting om nader onderzoek te doen. Dat het aanvraagformulier door een ander is ingevuld, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van [appellant] voor de juistheid van de daarop vermelde gegevens. Het college heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat de ingevulde informatie op het aanvraagformulier over zijn verblijf in Vietnam niet juist is. Weliswaar heeft [appellant] kopieën overgelegd van aan hem verstrekte visa in 2017 en 2018 voor Vietnam, maar daaruit kan niet worden afgeleid wanneer hij is teruggekeerd naar Nederland. [appellant] heeft verder, hoewel hiertoe in de gelegenheid gesteld, geen overzicht van zijn reizen naar Vietnam, kopieën van vliegtickets of andere documenten overgelegd. [appellant] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij, in tegenstelling tot wat op het aanmeldformulier is ingevuld, niet langer dan twee maanden per half jaar in Vietnam bij zijn vrouw en kinderen verblijft. Dat hij, naar hij stelt, slechts eenmalig langer in Vietnam heeft verbleven omdat hij te ziek was om eerder terug te keren naar Nederland, doet daar niet aan af.

3.4.    Gelet op wat onder 3.3. is overwogen, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet voldoet aan het vereiste dat hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden. Daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een briefadres als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet brp. Het college heeft daarom terecht de aanvraag om verlenging van het briefadres afgewezen. De wet biedt het college geen ruimte om de door [appellant] naar voren gebrachte belangen, zoals het behoud van zijn uitkering, in het besluit mee te wegen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Borman    w.g. van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020

689-290.

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

b. de basisregistratie: de basisregistratie personen, bedoeld in artikel 1.2;

c. de persoonslijst: het geheel van gegevens, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, en 2.69, eerste lid, over één persoon in de basisregistratie;

d. de inschrijving: de opneming van een persoonslijst in de basisregistratie;

e. de ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen;

f. de ingezetene: de ingeschrevene, die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen;

m. de aangifte van vertrek: de aangifte, bedoeld in artikel 2.43;

[…]

o. het woonadres:

1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;

p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;

q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;

r. de briefadresgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 2.42, die een briefadres ter beschikking stelt;

[…].

Artikel 2.1

1. Deze afdeling is van toepassing op personen die als ingezetene in de basisregistratie zijn of worden ingeschreven en op ingeschrevenen die op het moment van hun overlijden ingezetene waren.

2. Met betrekking tot de ingeschrevene die geen ingezetene meer is, worden krachtens deze afdeling geen nieuwe algemene gegevens opgenomen.

3. In afwijking van het eerste of tweede lid worden gegevens opgenomen krachtens deze afdeling, voor zover:

a. het feiten betreft die zich hebben voorgedaan in de tijd dat de ingeschrevene nog ingezetene was, of

b. dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.

Artikel 2.4

1. Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft.

2. Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college ambtshalve zorg voor de inschrijving. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de betrokkene alsnog op grond van zijn aangifte in te schrijven, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

3. Inschrijving geschiedt niet dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

Artikel 2.21

1. Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.

2. Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

3. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan.

[…]

Artikel 2.23

1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.

2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.

Artikel 2.43

1 De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.

2 De ingezetene doet in die aangifte mededeling van de gegevens over zijn vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland.

3 Ter uitvoering van het eerste lid verschijnt de ingezetene in persoon bij het college, indien:

a. niet alle ingezetenen met hetzelfde woonadres de verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervullen, of

b. niet voor alle ingezetenen met hetzelfde woonadres de verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt vervuld.

[…]