Uitspraak 202003560/2/A3


Volledige tekst

202003560/2/A3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Babylon Lounge B.V., gevestigd te Rotterdam,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2020 in zaak nr. 19/6614 in het geding tussen:

de vennootschap

en

de burgemeester van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2019 heeft de burgemeester de aan de vennootschap voor exploitatie van horeca-inrichting Babylon Lounge aan de Delftsestraat 16 te Rotterdam verleende exploitatievergunning en Drank- en horecawetvergunning ingetrokken.

Bij besluit van 23 december 2019 heeft de burgemeester het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juni 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de vennootschap de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De burgemeester en de vennootschap hebben ieder nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juli 2020, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. Z.M. Nasir, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. L. Sieverink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De vennootschap is op 29 augustus 2017 een exploitatievergunning en Drank- en horecawetvergunning verleend voor exploitatie van horeca-inrichting Babylon Lounge (voorheen: Mystic Lounge) aan de Delftsestraat 16 te Rotterdam. Op 1 februari 2018 heeft de burgemeester een tip van de officier van justitie gekregen. Op basis hiervan is hij een onderzoek naar de vennootschap begonnen in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob). Op 19 november 2018 heeft het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB) een advies uitgebracht. Het LBB heeft dit advies op 4 april 2019 aangevuld en op 16 april 2019 gecorrigeerd. Op basis van het aldus aangevulde en gecorrigeerde advies heeft de burgemeester de verleende exploitatievergunning en Drank- en horecawetvergunning ingetrokken met toepassing van de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob neergelegde gronden. In het besluit op bezwaar heeft de burgemeester de intrekking van de vergunningen gehandhaafd.

2.    De vennootschap verzoekt het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 augustus 2019 te schorsen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Door dat besluit heeft zij de exploitatie van de horeca-inrichting moeten staken, waardoor zij geen inkomsten meer heeft, in een financiële noodsituatie is komen te verkeren en door de opgelopen huurachterstand de beschikking over het bedrijfspand dreigt te verliezen, aldus de vennootschap.

3.    De vennootschap heeft ter zitting van de voorzieningenrechter aangevoerd dat de stukken die de burgemeester op 22 juli 2020 en ter zitting heeft ingediend wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten blijven. Voorts heeft de vennootschap aangevoerd dat de burgemeester een procesbesluit voor het voeren van verweer nodig heeft en dat dit ontbreekt.

3.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert de indiening door de burgemeester van stukken op 22 juli 2020 en ter zitting geen strijd met de goede procesorde op. De vennootschap moet worden geacht al langer met die stukken dan wel de inhoud ervan bekend te zijn. Het gaat immers om stukken uit het procesdossier van de procedure bij de rechtbank dan wel stukken die de vennootschap op 20 juli 2020 in andere vorm zelf heeft ingediend. Het ter zitting door de burgemeester overgelegde proces-verbaal behelst een bevestiging van hetgeen de burgemeester al in zijn nader stuk van 7 juli 2020 naar voren heeft gebracht.

De stelling van de vennootschap dat de burgemeester een procesbesluit nodig heeft voor het voeren van verweer, vindt geen grondslag in het recht.

4.    De in hoger beroep voorliggende rechtsvragen lenen zich niet voor beantwoording door een enkelvoudige zittende voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter zal daarom op basis van een belangenafweging uitspraak doen.

5.    De voorzieningenrechter stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat de vennootschap de exploitatie van de horeca-inrichting in september 2019 heeft gestaakt en sinds oktober 2019 de huur voor het bedrijfspand niet meer heeft betaald. Degene van wie de vennootschap het bedrijfspand huurt, [bedrijf A], heeft sinds oktober 2019 evenmin huur voor het bedrijfspand betaald aan de hoofdverhuurder, [bedrijf B]. Verder is niet in geschil dat [bedrijf B] en [bedrijf A] hebben afgesproken dat hun huurovereenkomst voor het bedrijfspand per 25 juni 2020 wordt beëindigd en dat het bedrijfspand leeg aan [bedrijf B] wordt opgeleverd. De vennootschap is in ieder geval sinds de ontvangst van het nadere stuk van de burgemeester van 7 juli 2020 op de hoogte van deze door [bedrijf B] en [bedrijf A] gemaakte afspraken. Niet is gebleken dat de vennootschap sindsdien contact heeft opgenomen met [bedrijf A] of [bedrijf B], dan wel andere stappen heeft gezet waardoor zij over het bedrijfspand zal kunnen blijven beschikken. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat schorsing van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 augustus 2019 tot hervatting van de exploitatie van de horeca-inrichting door de vennootschap zal leiden. Reeds hierom valt de belangenafweging in het voordeel van de burgemeester uit.

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Hartsuiker
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020

620.