Uitspraak 201809147/1/R4


Volledige tekst

201809147/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Houten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Houten.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het college [appellant], voor zover thans van belang, omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een boomgaard op het perceel [locatie] (t.o. huisnummers [locatie 1] t/m [locatie 2]) in 't Goy (hierna: het perceel).

Bij besluit van 22 november 2013 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende B]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van de Afdeling van 2 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2780) heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het besluit van 22 november 2013 vernietigd.

Bij besluit van 13 november 2017 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [belanghebbende C] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard, het door [belanghebbende B] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2013 alsnog gegrond verklaard, de aan [appellant] verleende omgevingsvergunning van 19 juni 2013 herroepen, voor zover thans van belang, de aanvraag om omgevingsvergunning voor de aanplant van de boomgaard met bijbehorende werkzaamheden voor zover gelegen binnen een afstand van 50 meter van [locatie 3] te ’t Goy, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 2 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 november 2017 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 24 december 2019 heeft het college, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 2 oktober 2018, opnieuw op de bezwaren van [belanghebbende B] en [belanghebbende C] beslist. Het college heeft daarbij de bezwaren van [belanghebbende C] niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van [belanghebbende B] gegrond verklaard, het besluit van 19 juni 2013 herroepen en de aanvraag om omgevingsvergunning voor de aanplant van de boomgaard met bijbehorende werkzaamheden voor zover gelegen binnen een afstand van 50 meter van [locatie 3] te ’t Goy, niet in behandeling genomen.

Tegen dit besluit is van rechtswege een beroep ontstaan van [appellant]. Bij brief van 13 februari 2020 heeft [appellant] aangegeven zich niet met het besluit van 24 december 2019 te kunnen verenigen.

Bij brief van 9 juni 2020 heeft het college het hoger beroep ingetrokken.

De Afdeling heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 december 2019 op 29 juni 2020 ter zitting aan de orde gesteld, waarbij de voorzitter heeft geconstateerd dat partijen niet zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 19 juni 2013, voor zover thans van belang, heeft het college [appellant] op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een boomgaard met verharding, waarbij de boomgaard is gelegen op een afstand van minimaal 25 m van een woning.

Bij besluit van 22 november 2013 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2780, heeft de Afdeling geoordeeld dat de geconstateerde strijdigheid met het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat de aanvraag om omgevingsvergunning ook betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Ingevolge artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo had het college, alvorens omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo te verlenen, derhalve ook moeten beoordelen of met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo omgevingsvergunning voor het gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kon worden verleend. Nu verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚ en 2˚, van de Wabo niet mogelijk was en omgevingsvergunning alleen kon worden verleend krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo, heeft de aanvraag betrekking op een activiteit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, zodat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) had moeten worden toegepast. Dat is ten onrechte niet gebeurd. De Afdeling heeft het besluit van 22 november 2013 om die reden vernietigd.

Naar aanleiding van voormelde uitspraak van de Afdeling heeft het college [appellant] op 15 februari 2016 verzocht om een ruimtelijke onderbouwing, voorzien van een locatiespecifiek onderzoek. [appellant] heeft daarop aanvullende stukken ingediend, waaronder het door hem opgestelde rapport "Effecten op het woon- en leefklimaat van gevoelige functies aan de [locatie 1]-[locatie 4], [locatie 5]-[locatie 6] in ’t Goy door tegenoverliggende fruitteelt" van 11 maart 2016 van Euro-Cool.

Bij brief van 19 september 2017 heeft het college [appellant] opnieuw verzocht om aanvullende gegevens in te dienen. Op dat verzoek heeft [appellant] niet gereageerd, waarna het college bij besluit van 13 november 2017 de aanvraag van [appellant] op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft gesteld.

Bij uitspraak van 2 oktober 2018 heeft de rechtbank - kort gezegd - geconcludeerd dat het college niet heeft kunnen overgaan tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag van [appellant]. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 13 november 2017 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Bij besluit van 24 december 2019 heeft het college, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2018, opnieuw op de bezwaren van [belanghebbende B] en [belanghebbende C] beslist. Het college heeft daarbij de bezwaren van [belanghebbende C] niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van [belanghebbende B] gegrond verklaard, het besluit van 19 juni 2013 herroepen en de aanvraag om omgevingsvergunning voor de aanplant van de boomgaard met bijbehorende werkzaamheden voor zover gelegen binnen een afstand van 50 meter van [locatie 3] te ’t Goy, niet in behandeling genomen.

Dit besluit dient te worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.

Tegen dit besluit is van rechtswege een beroep ontstaan van [appellant]. Bij brief van 13 februari 2020 heeft [appellant] aangegeven zich niet met het besluit van 24 december 2019 te kunnen verenigen.

Bij brief van 9 juni 2020 heeft het college het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 oktober 2018 ingetrokken, zodat in de onderhavige procedure uitsluitend het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 december 2019 aan de orde is.

Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 december 2019

2.    Door de vernietiging bij eerdervermelde uitspraak van de Afdeling van 2 september 2015 van het besluit van 22 november 2013, herleefde het besluit van 19 juni 2013, voor zover betrekking hebbend op het verlenen van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een boomgaard op het perceel.

Bij besluit van 13 november 2017 heeft het college de bij besluit van 19 juni 2013 verleende omgevingsvergunning herroepen.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 oktober 2018 het besluit van 13 november 2017 vernietigd, derhalve ook voor zover daarbij de omgevingsvergunning van 19 juni 2013 is herroepen. Dat betekent dat door de uitspraak van de rechtbank het besluit van 19 juni 2013 is herleefd.

De uitspraak van de rechtbank van 2 oktober 2018 is als gevolg van de intrekking van het hoger beroep door het college in rechte onaantastbaar geworden.

Als gevolg van de uitspraak van de rechtbank van 2 oktober 2018 diende het college een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de bij besluit van 19 juni 2013 verleende omgevingsvergunning.

Bij besluit van 24 december 2019 heeft college beoogd gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 2 oktober 2018.

2.1.    De Afdeling stelt vast dat in het besluit van 24 december 2019 is vermeld dat de omgevingsvergunning van 19 juni 2013 wordt herroepen, om zodoende te voorkomen dat [appellant] begin januari 2020 nieuwe fruitbomen zou gaan aanplanten.

Voorts is onder het kopje "Nieuwe beslissing op bezwaarschriften en aanvraag" vermeld:

-Wij verklaren beide bezwaarschriften van [belanghebbende C] niet-ontvankelijk;

-Wij verklaren het bezwaarschrift van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] van 29 juli 2013 gegrond;

- Wij herroepen de omgevingsvergunning van 19 juni 2013;

- Wij nemen de aanvraag om omgevingsvergunning voor de aanplant van de boomgaard met bijbehorende werkzaamheden voor zover gelegen binnen een afstand van 50 meter van [locatie 3] te ’t Goy niet in behandeling.

Onder het kopje "Motivering" staat vervolgens onder het subkopje "Herroepen omgevingsvergunning 19 juni 2013":

"Wij zien ons genoodzaakt de vergunning van 2013 te herroepen. Dat moest sowieso en dat doen we nu. Een inhoudelijke beslissing op de aanvragen die dan nog openstaan, volgt later. Wij hopen daarbij nog steeds op een oplossing waar alle partijen mee kunnen leven."

Voorts is onder het kopje "Vervolg" onder meer vermeld:

"Na het nemen van deze beslissing staat de aanvraag van 2013 weer open. Ook op 30 november 2017 is een aanvraag ingediend voor het planten van een fruitboomgaard op dit stuk grond aan de Tuurdijk. Die aanvraag ziet op een groter gebied. Ook op die aanvraag moet nog een besluit worden genomen. Wij willen een beslissing nemen waarin wij alle ingediende spuitzonerapporten onderzoeken en beoordelen. Niet alleen de onderzoeken uit de eerste aanvraag (rapport Euro-Cool uit maart 2016 met de latere brief van Nijkamp) maar ook het onderzoek van Nijkamp uit de tweede aanvraag. Wij zullen alle onderzoeken laten beoordelen door SPA. Daarna geven wij [belanghebbende D] indien nodig een termijn om nadere stukken aan te leveren. Daarna beslissen wij inhoudelijk op de aanvragen van 2013 en 2017."

2.2.    Uit de motivering leidt de Afdeling af dat het college met het besluit van 24 december 2019 heeft beoogd uitsluitend het besluit van 19 juni 2013 te herroepen. Volgens het college moet een inhoudelijke beslissing op de aanvraag van 21 mei 2013 nog volgen. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.1. is vermeld, heeft het college in het besluit van 24 december 2019 echter besloten dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor de aanplant van de boomgaard met bijbehorende werkzaamheden, voor zover gelegen binnen een afstand van 50 meter van [locatie 3] te ’t Goy, niet in behandeling wordt genomen. Dat betreft een inhoudelijke beslissing op de aanvraag van 21 mei 2013. De motivering van het besluit van 24 december 2019 is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de Afdeling innerlijk tegenstrijdig.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] er voorts in de gronden van beroep tegen het besluit van 24 december 2019 terecht op gewezen dat het besluit een herhaling inhoudt van het door de rechtbank bij uitspraak van 2 oktober 2018 vernietigde besluit van 13 november 2017, voor zover de aanvraag om omgevingsvergunning niet in behandeling is genomen.

De Afdeling stelt vast dat de rechtbank in voormelde, in rechte onaantastbare, uitspraak heeft geconcludeerd dat het college niet heeft kunnen overgaan tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag van [appellant]. Het college had de aanvraag, inclusief de door [appellant] gegeven ruimtelijke onderbouwing, inhoudelijk moeten beoordelen maar heeft dat nagelaten, aldus de rechtbank.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in het besluit van 24 december 2019 de aanvraag van [appellant] om omgevingsvergunning ten onrechte opnieuw niet inhoudelijk beoordeeld. Het college heeft voor dat opnieuw niet in behandeling nemen in het besluit van 24 december 2019 in het geheel geen motivering gegeven. Het college heeft de aanvraag in zoverre ten onrechte niet in behandeling genomen.

Gelet op het vorenstaande berust het besluit van het college van 24 december 2019 naar het oordeel van de Afdeling niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

3.    Het beroep is gegrond. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2. is overwogen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 december 2019 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient opnieuw op de bezwaren tegen het besluit van 19 juni 2013 te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

4.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Houten van 24 december 2019, kenmerk 180197;

III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Houten op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op de bezwaren tegen het besluit van 19 juni 2013 te nemen;

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Houten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Sevenster    w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020

490.