Uitspraak 202000560/1/R1


Volledige tekst

202000560/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats], en anderen

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college besloten goedkeuring te verlenen aan een projectplan als bedoeld in artikel 2.13, tweede lid, van de Omgevingsverordening Flevoland.

[appellante] en anderen hebben hiertegen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging Windkoepel Groen, het college en de ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Binnenlandse Zaken hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2020, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Veltman, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door N. Bolt, A. Tuitert, E. Sipman MSc en drs. J. van der Perk, zijn verschenen. Voorts zijn de ministers, vertegenwoordigd door mr. K. van Leeuwen, en Windkoepel Groen, vertegenwoordigd door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    De Omgevingsverordening Flevoland bepaalt dat een bestemmingsplan binnen twee jaar na goedkeuring van een projectplan door gedeputeerde staten, conform dat projectplan uitsluitend voorziet in nieuwe windmolens binnen bepaalde gebieden. Het projectplan betreft in dit geval windturbines aan de Hoge Vaart, tussen Ketelhaven en de Hanzelijn, en aan de Hondtocht, tussen de Hanzeweg en de Hanzelijn. Windkoepel Groen zal deze turbines exploiteren.

2.    [appellante] en anderen betogen dat het college het projectplan niet had mogen goedkeuren. Zij stellen dat het projectplan niet voldoet aan de eisen die in de Omgevingsverordening Flevoland hieraan zijn gesteld. Zo is onder meer geen eerlijke mogelijkheid tot participatie geboden.

3.    De Afdeling overweegt dat het besluit over de goedkeuring geen grondslag vindt in één van de artikelen genoemd in artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Evenmin is sprake van een aanwijzing op grond van artikel 4.2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) of een ontheffing op grond van artikel 4.1a van de Wro. Ook valt de goedkeuring niet onder de reikwijdte van de rijkscoördinatieregeling die is opgenomen in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten. Tot slot is de goedkeuring niet aangewezen in artikel 9d, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 als een te coördineren besluit. Het voorgaande betekent dat geen rechtstreeks beroep bij de Afdeling tegen de goedkeuring van het projectplan open staat.

4.    Gelet hierop is de Afdeling niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. De Afdeling zal daarom het beroep met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, Awb ter verdere behandeling doorzenden aan de rechtbank.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

361.