Uitspraak 201900146/1/R3


Volledige tekst

201900146/1/R3.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem,

en

1.    de raad van de gemeente Kaag en Braassem,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] Woubrugge" vastgesteld.

Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een recreatiehuisje op het perceel [locatie] te Woubrugge.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3:30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2020, waar [appellant], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. M.O. van der Weide Cezarini, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt de realisatie van een verblijfsrecreatief onderkomen mogelijk op het perceel [locatie] te Woubrugge. Het college heeft hiervoor een omgevingsvergunning verleend.

[appellant] woont in de omgeving van het perceel. Hij vreest dat de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling zijn woon- en leefklimaat zal aantasten.

Procedureel

2.     [appellant] betoogt dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet op de hoogte te stellen van de genomen besluiten. Zijn zienswijze is beantwoord in de nota van zienswijze en daarna heeft [appellant] ingesproken op een vergadering van de raadscommissie. Vervolgens heeft [appellant] niets meer van de gemeente vernomen.

2.1.    De raad heeft ter zitting erkend dat de besluiten ten onrechte niet naar [appellant] zijn verzonden, ondanks dat hij een zienswijze heeft ingediend. De raad erkent dat het beroep van [appellant] inhoudelijk behandeld dient te worden.

2.2.    Hoewel de raad ten onrechte geen mededeling heeft gedaan van de besluiten aan [appellant], ziet de Afdeling hierin geen grond voor vernietiging van de besluiten. Het gebrek dateert van na het nemen van de besluiten en kan om die reden al de rechtmatigheid van de besluiten niet aantasten. Bovendien heeft het gebrek niet geleid tot een beperking van zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden, omdat aan de inhoudelijke behandeling van zijn beroep wordt toegekomen.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

Toetsingskader bestemmingsplan

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Landschap en natuur

4.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte meer bebouwing toestaat in de omgeving en dat het buitengebied hiertegen beschermd dient te worden. De openheid en het natuurlijke karakter moeten gewaarborgd worden en verdere verstening moet worden tegengegaan. De ontwikkeling gaat volgens [appellant] ten koste van de natuur binnen het natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur. Hij merkt in dit verband op dat onlangs een rietkraag is weggehaald en een insteekhaven is aangelegd.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het verblijfsrecreatieve onderkomen van maximaal 36 m², inclusief eventuele aan- en uitbouwen, van dermate kleine omvang is, en zo gepositioneerd, dat het groene karakter en de openheid van de omgeving gerespecteerd en in stand gehouden wordt. Er is daarbij aansluiting gezocht bij de recreatiewoning op het naastgelegen perceel. Er zal nauwelijks verdichting plaatsvinden, aldus de raad.

In het plangebied stond al geruime tijd een caravan die nu verwijderd is. De bosschages ten zuiden en westen van het plangebied blijven bestaan. Zo blijft het natuurlijke karakter en de landschappelijke inpassing van het perceel volgens de raad behouden.

Dat karakteristieke natuurwaarden niet geschaad worden door het realiseren van het verblijfsrecreatieve onderkomen ter vervanging van de caravan, wordt volgens de raad ook onderschreven door zowel de Omgevingsdienst West-Holland als de provincie Zuid-Holland. Zij concludeerden beide dat er geen belemmeringen voor de voorziene ontwikkeling zijn vanuit milieutechnisch oogpunt.

4.2.    Het plan kent aan de gronden binnen het plangebied de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" toe. Aan een groot deel van de gronden binnen het plangebied is de aanduiding "overige zone - natuurwaarden" toegekend. Aan de noordwestkant van het plangebied is een bouwvlak opgenomen. Ter plaatste van het bouwvlak zijn de volgende aanduidingen opgenomen: "specifieke vorm van recreatie - categorie 2", "maximum aantal woonheden = 1", "maximum goothoogte (m) = 2,5" en "maximum bouwhoogte (m) = 4,5".

Artikel 1, lid 1.35, van de planregels luidt:

"Verblijfsrecreatief onderkomen

Een onderkomen bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben; hieronder vallen onder andere kampeermiddelen, stacaravans, chalets en recreatiewoningen. De verblijfsrecreatieve onderkomens worden onderverdeeld in de volgende categorieën:

[…]

b. categorie 2: een verblijfsrecreatief hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 36 m² (bijv. stacaravans, trekkershutten, chalets en recreatiewoningen);"

Artikel 3, lid 3.1, luidt:

"De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het uitoefenen van activiteiten gericht op verblijfsrecreatie;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 2': uitsluitend een terrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.35 onder b;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, toegangswegen, steigers en insteekhavens en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater."

Artikel 10, lid 10.1.1, luidt:

"a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - natuurwaarden' zijn de gronden primair bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige natuurwaarden en is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1. het bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren;

2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

3. het aanleggen of inrichten van speelterreinen, dagcampings en lig- of speelweiden;

4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

5. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge hebben;

[…]

c. Een vergunning wordt verleend indien de natuurwaarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast."

Artikel 10, lid 10.1.2, luidt:

"Ter plaatse is ieder gebruik dat schade kan toebrengen aan de bestaande natuurwaarden verboden."

4.3.    De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening wat betreft de landschappelijke gevolgen van het plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat het verblijfsrecreatieve onderkomen een oppervlakte van maximaal 36 m² mag hebben en maximaal 4,5 m hoog mag zijn en dat dit onderkomen qua omvang en ligging vergelijkbaar is met de caravan die op het perceel stond en verwijderd moest worden. Daarnaast is, met uitzondering van het bouwvlak voor het verblijfsrecreatieve onderkomen, aan de gronden langs het water met een breedte van tenminste 10 m van de oever de aanduiding "overige zone - natuurwaarden" toegekend. Deze gronden zijn primair bestemd voor het behoud van aanwezige natuurwaarden, waarbij het toebrengen van schade aan deze natuurwaarden expliciet is verboden. Ook is het afgraven van de bodem zonder omgevingsvergunning, die slechts kan worden verleend als de natuurwaarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden  aangetast, niet toegestaan. Het plan bevat daarmee waarborgen om het groen in het plangebied te behouden.

Voor zover [appellant] opmerkt dat nu al riet is verwijderd en een insteekhaven is gegraven, betreft dit een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde is.

Het betoog faalt.

Uitzicht

5.    [appellant] betoogt dat zijn uitzicht door de in het plan voorziene ontwikkeling aangetast zal worden en dat dit een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat oplevert. In het buitengebied wordt steeds meer gebouwd en dit gaat ten koste van het uitzicht.

5.1.    De raad stelt dat het uitzicht niet wordt aangetast. De afstand tussen de woning van [appellant] en de voorziene ontwikkeling is ruim en de zichtlijnen zullen blijven bestaan.

5.2.    Enig verlies van uitzicht van [appellant] ten gevolge van het plan is niet volledig uit te sluiten. De Afdeling overweegt dat de raad zich bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht van [appellant] niet zodanig is dat in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling de ruime afstand van ongeveer 300 m tussen de woning van [appellant] en de voorziene ontwikkeling, de geringe omvang van die ontwikkeling en de omstandigheid dat het plan waarborgen bevat om het groen in het plangebied te behouden.

Het betoog faalt.

Permanente bewoning verblijfsrecreatieve onderkomen

6.    [appellant] betoogt dat de raad het ten onrechte mogelijk heeft gemaakt dat een woning gebouwd wordt die permanent bewoond kan gaan worden.

6.1.    Artikel 3, lid 3.3, van de planregels luidt:

"Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a. het is verboden verblijfsrecreatieve onderkomens dan wel andere gebouwen te gebruiken voor permanente bewoning."

6.2.    De Afdeling overweegt dat artikel 3, lid 3.3, van de planregels de permanente bewoning waar [appellant] voor vreest niet toestaat. Voor zover in de praktijk zou blijken dat de recreatiewoning in strijd met de planregels wel wordt gebruikt voor permanente bewoning betreft dit een handhavingskwestie die in deze procedure niet aan de orde is.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond vormt voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep voor zover dit gericht is tegen het bestemmingsplan is daarom ongegrond. De Afdeling stelt vast dat de beroepsgronden niet specifiek tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning zijn gericht. Dit betekent dat het beroep ook voor zover het is gericht tegen de omgevingsvergunning ongegrond is.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

270-944.