Uitspraak 201908288/1/R1


Volledige tekst

201908288/1/R1.
Datum uitspraak: 24 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) in de Tuinstraat, naast nr. 9, in Zaandam.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. W.J.P. Raaijmakers, rechtsbijstandverlener te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. Brouwer en W.J. Maarsman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellante] woont in de [locatie] in Zaandam. Het besluit voorziet in de plaatsing van een ORAC in de nabijheid van haar woning. [appellante] is het niet eens met de aanwijzing van deze locatie. Zij vreest dat de ORAC op de aangewezen plaats voor veel overlast zal zorgen en er zijn volgens haar betere alternatieven in de omgeving.

2.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Het college komt bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    [appellante] voert aan dat haar woongenot door de plaatsing van de ORAC op deze locatie ernstig zal worden aangetast. Zij vreest onder meer voor stankoverlast en overlast van ongedierte door onjuist gebruik van de ORAC.

3.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, ongedierte, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder en ongedierte door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

3.2.    In de door [appellante] in algemene zin geuite vrees voor hinder heeft het college geen belemmering voor aanwijzing van de locatie voor de ORAC hoeven zien.

Het betoog faalt.

4.    Volgens [appellante] leidt de plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie tot een onveilige verkeerssituatie. Door de aanwezigheid van de ORAC wordt de kruising Tuinstraat/Dorst onoverzichtelijk, volgens haar . Dit is vooral een probleem voor de schoolgaande kinderen die daar oversteken. Dat is voor haar van belang, omdat haar kleinkinderen ook langs kunnen komen.

4.1.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college de ORAC niet op deze locatie heeft mogen aanwijzen omdat dit zal leiden tot een onveilige verkeerssituatie. Het college heeft toegelicht dat het gaat om een eenrichtingsweg met langzaam rijdend verkeer. De ORAC steekt maar

1 meter boven de grond uit en zal zo ver mogelijk van de rijweg worden teruggeplaatst zodat de kruising overzichtelijk blijft. Hiervoor is voldoende ruimte. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die toelichting van het college te twijfelen.

Het betoog faalt.

5.    [appellante] betoogt dat de locatie niet geschikt is voor plaatsing van een ORAC. Volgens haar is de hoek waar de ORAC wordt geplaatst voor een rolstoelgebruiker of iemand met een rollator daardoor niet meer goed te gebruiken. Bovendien is de ORAC voor een rolstoelgebruiker of iemand met een rollator niet toegankelijk vanwege het plateau waarop de ORAC staat.

5.1.    [appellante] heeft bevestigd dat zij zelf geen gebruik maakt van een rolstoel of een rollator. Reeds daarom is er geen aanleiding voor het oordeel dat haar belangen door de plaatsing van de ORAC op dit punt worden geschaad. Overigens heeft het college toegelicht dat het plateau rond de ORAC zodanig verzonken is dat dit op hetzelfde niveau komt als de straat, zodat het geen obstakel vormt en toegankelijk is voor rolstoelgebruikers of iemand met een rollator.

Het betoog faalt.

6.    [appellante] voert aan dat het plaatsen van de ORAC bij de andere ORAC’S op de Behouden Haven logischer zou zijn. Daar is volgens haar voldoende ruimte. Ook de strook grond gelegen om het speeltuintje op de Dorst is volgens [appellante] meer geschikt dan de aangewezen locatie.

6.1.    Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom plaatsing van de ORAC bij de Behouden Haven geen goed alternatief is. Het college heeft toegelicht dat de bewoners thuis voor alle afvalstromen containers hebben, die voor de deur wordt geleegd. De ORAC’s die nu op de Behouden Haven staan zijn alleen bedoeld voor mensen die niet genoeg hebben aan hun afvalcontainers thuis. Er hoeft daar geen gebruik te worden gemaakt van een pasje. De ORAC die nu wordt geplaatst is bedoeld als vervanging van de restafval container thuis en bewoners zullen daarvoor wel een pasje krijgen. Hiermee wordt gestimuleerd om afval te scheiden, waardoor de hoeveelheid restafval vermindert. Er is bewust gekozen voor een locatie midden in de wijk en niet tussen de winkels bij de Behouden Haven, zodat bewoners niet ver hoeven te lopen met hun afval. De afstand tot de Behouden Haven is volgens het college voor sommige bewoners van de wijk te ver. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Wat betreft het door [appellante] genoemde alternatief bij het speeltuintje wordt overwogen dat zij dit niet al in haar zienswijze heeft genoemd, zodat het college dit niet heeft kunnen betrekken bij de besluitvorming. Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat plaatsing in de buurt van een speeltuin niet de voorkeur heeft, omdat de ervaring leert dat kinderen vaak komen kijken bij het legen van een ORAC en dit kan leiden tot gevaarlijke situaties.

Het betoog faalt.

7.    [appellante] voert verder aan dat het college in haar reactie op de zienswijze niet op alle door haar naar voren gebrachte bezwaren is ingegaan.

7.1.    [appellante] heeft in haar zienswijze door middel van vier liggende streepjes haar bezwaren naar voren gebracht. Op deze vier punten is het college ingegaan in de reactie op de zienswijze. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de zienswijze niet volledig of onzorgvuldig heeft beoordeeld.

Het betoog faalt.

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020

603.