Uitspraak 202002653/2/R4


Volledige tekst

202002653/2/R4.
Datum uitspraak: 19 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

[verzoeker], wonend in [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 16 april 2020 in zaken nrs. 20/93 en 20/94 in het geding tussen:

[verzoeker],

Jachthuis Exploitatie B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 heeft het college [verzoeker] gelast om het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel aan de [locatie] in Soesterberg (hierna: het perceel) voor niet-recreatief verblijf te staken.

Bij besluit van 12 december 2019 heeft het college het door [verzoeker] en Jachthuis Exploitatie B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 april 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en Jachthuis Exploitatie B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Buurtgroep Basje en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juni 2020, waar zijn verschenen:

-    [verzoeker], bijgestaan door mr. M. Gideonse, advocaat in Apeldoorn;

-    het college, vertegenwoordigd door mr. P.S. Dijkstra en mr. L. Soolsma;

-    Buurtgroep Basje, vertegenwoordigd door [gemachtigden]; en

-    [belanghebbende A] en [belanghebbende B].

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker] is eigenaar van het perceel. Op het perceel staan recreatiewoningen, die worden geëxploiteerd door Jachthuis Exploitatie B.V. De recreatiewoningen worden met name gebruikt door arbeidsmigranten die tijdelijk in Nederland verblijven. Het college stelt zich op het standpunt dat dit gebruik in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied", omdat dat bestemmingsplan ter plaatse alleen verblijf voor recreatieve doeleinden toestaat. Het college heeft daarom [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast om dit gebruik te beëindigen.

3.    [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om de besluiten van 12 december 2019 en 17 juni 2019 te schorsen.

4.    [verzoeker] betoogt daartoe dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de recreatiewoningen niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat een redelijke uitleg van de planregels ertoe leidt dat verblijf door arbeidsmigranten is toegestaan. Hij wijst in dat kader op de Nota verblijfsrecreatie gemeente Soest en het Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2012-2020, waaruit volgens hem volgt dat zogenoemde short stay en zakelijk toerisme niet als permanente bewoning moeten worden aangemerkt.

4.1.    Het perceel heeft onder andere de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - Jachthuis'. Gelet op artikel 1.101 van de planregels betekent dit dat de recreatiewoningen bestemd zijn voor verblijfsrecreatieve doeleinden. De algemene gebruiksregels zoals neergelegd in artikel 53.1 van de planregels stellen dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de tekst van de planregels dat de recreatiewoningen alleen gebruikt mogen worden voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Aangezien de tekst van de planregels duidelijk is, kunnen de Nota verblijfsrecreatie gemeente Soest en het Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2012-2020 reeds daarom niet tot een andere uitleg van de planregels leiden.

Niet in geschil is dat de recreatiewoningen voornamelijk gebruikt worden door arbeidsmigranten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit gebruik niet valt onder gebruik voor verblijfsrecreatieve doeleinden en ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank in zoverre niet in stand zal blijven.

Het betoog faalt.

5.    Voor zover [verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet handhavend mocht optreden omdat er al vele jaren op het perceel en andere percelen in de gemeente Soest door arbeidsmigranten in recreatiewoningen wordt verbleven, overweegt de voorzieningenrechter dat ook daarin geen aanleiding wordt gevonden om te twijfelen of de rechtbankuitspraak in hoger beroep in stand zal blijven.

6.    [verzoeker] betoogt verder dat hij niet aan de last onder dwangsom kan voldoen, omdat het door de huidige coronacrisis voor de arbeidsmigranten niet mogelijk is om naar India terug te keren.

6.1.    De last onder dwangsom houdt niet in dat de arbeidsmigranten terug moeten naar India, maar het gebruik van de recreatiewoningen anders dan voor recreatieve doeleinden te staken en gestaakt te houden. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door de coronacrisis niet mogelijk is om de arbeidsmigranten elders te huisvesten. De voorzieningenrechter ziet in dit betoog dan ook geen aanleiding om de besluiten te schorsen.

Het betoog faalt.

7.    Gelet op het voorgaande is er op voorhand geen reden om te twijfelen of de rechtbankuitspraak in stand zal blijven en is er ook geen andere reden waarom de besluiten van 17 juni 2019 en 12 december 2019 tot aan de uitspraak in de bodemzaak moeten worden geschorst.

8.    Ter zitting is gebleken dat tijdens de rechtbankprocedure verwarring is ontstaan over de precieze begunstigingstermijn. Niet in geschil is dat de begunstigingstermijn inmiddels is verstreken en dat sindsdien nog geen controles zijn verricht, en er dus ook nog geen dwangsommen zijn verbeurd. Om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen, is ter zitting afgesproken dat de voorzieningenrechter in deze uitspraak neer zal leggen dat de begunstigingstermijn met terugwerkende kracht wordt verlengd tot 6 februari 2020. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in zoverre aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan de bij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 12 december 2019, kenmerk 2281632, opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht wordt gesteld op 6 februari 2020;

II.    wijst het verzoek verder af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2020

811.