Uitspraak 201808569/3/R3


Volledige tekst

201808569/3/R3.
Datum uitspraak: 17 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem,

en

de raad van de gemeente Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4187 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken te herstellen in het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 10 september 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herenweg 14b, Rijnsaterwoude". Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 19 februari 2020 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hersteld.

[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 10 september 2018 in strijd is met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte 2014, omdat het plan niet voldoet aan de richtpunten over het behoud van doorzichten zoals deze zijn omschreven in de kwaliteitskaart als bedoeld in dat artikel. De Afdeling heeft daarbij gewezen op de planregeling voor bijgebouwen die er toe kan leiden dat de doorzichten naar het achterliggende landschap niet behouden blijven. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nu de raad rekening heeft willen houden met het in het provinciaal beleid verankerde belang van het behoud van doorzichten zoals dat is geformuleerd in het gebiedsprofiel "Hollands Plassengebied" en tegelijkertijd een planregeling heeft vastgesteld voor bijgebouwen die er toe kan leiden dat de doorzichten naar het achterliggende landschap niet behouden blijven. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering, omdat de raad met de vaststelling van de planregeling voor bijgebouwen is afgeweken van hetgeen in de gemeentelijke Nota Inbreidingslocaties 2011 is opgemerkt over het behoud van doorzichten en deze afwijking van het gemeentelijke beleid niet heeft gemotiveerd. Ten slotte was de Afdeling van oordeel dat de voorwaarde voor gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 4, lid 4.4.1, aanhef en onder c, van de planregels, inhoudende dat de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein worden gesitueerd, rechtsonzeker is omdat het begrip "noodzakelijke" in de planregel niet nader wordt gedefinieerd.

2.    Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 10 september 2018 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte 2014, de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en het rechtszekerheidsbeginsel.

Opdracht in de tussenuitspraak

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de geconstateerde gebreken in het besluit van 10 september 2018 te herstellen. De raad diende daartoe met inachtneming van wat is overwogen onder 7.8, 9.7 en 12.4 van de tussenuitspraak, het besluit van 10 september 2018 te wijzigen of een nieuw besluit te nemen.

Het herstelbesluit van 19 februari 2020

4.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "Herenweg 14b, Rijnsaterwoude" opnieuw en gewijzigd vastgesteld. De van belang zijnde planregels zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

5.    Aan de gronden met de bestemming "Wonen" heeft de raad ten noorden en zuiden van het bouwvlak de functieaanduiding "openheid"  toegekend. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding "openheid" bestemd voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en doorzichten. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, aanhef en onder c, lid 4.2.3, aanhef en onder a, en lid 4.2.4, aanhef en onder b, van de planregels is het bouwen van bouwwerken, bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "openheid". Verder dienen de gronden ter plaatse van de aanduiding "openheid" ingevolge artikel 4, lid 4.3.3, van de planregels niet te worden beschouwd als erf zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Voorts is artikel 4, lid 4.4.1, aanhef en onder c, van de planregels gewijzigd en komt als volgt te luiden: "Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 3.2 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en op het erf voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

[…]

c. er dienen op eigen terrein voldoende parkeervoorzieningen overeenkomstig de ‘Nota Parkeernormen 2018’ van de gemeente Kaag en Braassem of de rechtsopvolger(s) daarvan te worden gerealiseerd."

6.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

Het herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van dit geding. Het beroep van [appellant] is derhalve van rechtswege mede gericht tegen dit besluit.

7.    Hierna zal de Afdeling aan de hand van de door [appellant] naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het gewijzigd vaststellen van het plan heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

Zienswijze

Doorzichten

8.    [appellant] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven dat hij zich niet met het herstelbesluit kan verenigen. [appellant] stelt dat de doorzichten ook met de vaststelling van het herstelbesluit niet behouden blijven. Volgens hem kunnen ten onrechte tuinmeubilair en speeltoestellen tot 2,5 m hoog en erfafscheidingen tot 2 m hoog worden geplaatst op de gronden met de aanduiding "openheid". Daarnaast is het mogelijk om ter plaatse van de genoemde functieaanduiding te parkeren, wat een negatieve invloed heeft op het doorzicht, zo betoogt hij.

8.1.    De Afdeling stelt vast dat met het toekennen van de functieaanduiding "openheid" in samenhang met de gewijzigde planregelingen zoals die zijn weergegeven onder 5, het behoud van openheid en doorzichten vanaf de Herenweg op het achterliggende landschap is gewaarborgd. Daarmee heeft de raad voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

8.2.    Voor zover het betoog van [appellant] betrekking heeft op het plaatsen van tuinmeubilair, speeltoestellen en erfafscheidingen op de gronden met de aanduiding "openheid", overweegt de Afdeling als volgt.

Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II van het Bor.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 10, 11 en 12 van bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten kort samengevat betrekking hebben op respectievelijk tuinmeubilair tot een hoogte van 2,5 m, een sport- of speeltoestel tot een hoogte van 2,5 m en een erf- of perceelafscheiding tot een hoogte van 2 m.

Naar het oordeel van de Afdeling zou, zoals [appellant] kennelijk wenst, het opnemen van een planregel die het plaatsen van tuinmeubilair, speeltoestellen en erfafscheidingen zoals bedoeld in de genoemde bepalingen van het Bor uitsluit zich niet verdragen met de in het Bor gemaakte keuze om deze activiteiten vergunningvrij mogelijk te maken. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan terecht de mogelijkheden voor het plaatsen van het hiervoor bedoelde tuinmeubilair, de speeltoestellen en erfafscheidingen op de gronden met de aanduiding "openheid" niet heeft beperkt.

In het betoog van [appellant] over de parkeermogelijkheden ter plaatse van de aanduiding "openheid", ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hierbij is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat het parkeren van auto’s bij de voorziene woning op het perceel Herenweg 14b, ter plaatse van de aanduiding "openheid", van zodanige aard en omvang zal zijn dat hierdoor de doorzichten naar het achterliggende landschap niet behouden blijven.

De betogen falen.

Waterkering

9.    [appellant] voert aan dat het herstelbesluit, anders dan het vorige plan, bijgebouwen toestaat op de kruin van de beschermingszone van de regionale waterkering.

9.1.    Uit de verbeeldingen behorende bij het vorige plan van 10 september 2018 en bij het herstelbesluit, blijkt dat aan de gronden van het plangebied de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" is toegekend. De Afdeling stelt vast dat artikel 6, van de planregels, dat betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Waterstaat - waterkering", met de vaststelling van het herstelbesluit niet is gewijzigd ten opzichte van artikel 6 van de planregels van het vorige plan van 10 september 2018.

Het betoog mist feitelijke grondslag.

Vergelijkbare initiatieven

10.    [appellant] betoogt dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet vergelijkbaar is met twee andere initiatieven in Woubrugge en Roelofarendsveen, waar de raad bebouwing niet heeft toegestaan omdat als gevolg daarvan de doorzichten niet behouden konden blijven. [appellant] wijst erop dat de Afdeling in de tussenuitspraak heeft vastgesteld dat het plangebied is gelegen in een boezemlint en dat ter plaatse niet in wonen is voorzien. Volgens hem leidt dit ertoe dat de in het bestreden besluit voorziene ontwikkeling op de Herenweg 14b vergelijkbaar is geworden met twee ontwikkelingen in Woubrugge en Roelofarendsveen, die eveneens waren voorzien op percelen die zijn gelegen in een boezemlint en waaraan geen woonbestemming was toegekend. [appellant] heeft dit ook aangevoerd tijdens de vergadering van de hoorcommissie ruimtelijke ordening uit de raad van 6 januari 2020, zo stelt hij. Hiertoe heeft hij het "Verslag Hoorcommissie RO" van 10 februari 2020 overgelegd (hierna: het verslag van de hoorcommissie).

10.1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 7.6 overwogen dat aan de gronden van het huidige plangebied en aan de gronden van het aangrenzende perceel Herenweg 16 op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Oost" de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf" was toegekend en dat de gronden binnen één bouwvlak waren gelegen. Binnen dit bouwvlak waren de bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de woonbestemming beperkt vanwege de al aanwezige bebouwing op het perceel Herenweg 16. Voorts heeft de Afdeling in overweging 7.7 overwogen dat uit het gebiedsprofiel "Hollands Plassengebied" blijkt dat het plangebied is gelegen in een boezemlint en dat nieuwe bebouwing in een boezemlint zeer beperkt mogelijk is.

10.2.    Uit het verslag van de hoorcommissie blijkt dat het college de raad heeft voorgehouden dat de situaties in Woubrugge en Roelofarendsveen verschillen van de aan de orde zijnde situatie, reeds omdat in de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025 is bepaald dat de openheid van het landschap op deze concrete locaties bewaard moet blijven. [appellant] heeft dit niet bestreden.

Uit het verslag van de hoorcommissie blijkt verder dat het college de raad er op heeft gewezen dat aan de locaties in Woubrugge en Roelofarendsveen ten tijde van de vaststelling van het herstelbesluit - in tegenstelling tot het plangebied - geen woonbestemming was toegekend. In wat van Schaik hierover heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de door hem genoemde situaties in Woubrugge en Roelofarendsveen overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat de bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van een woonbestemming op de gronden van het plangebied beperkt waren, zoals is overwogen in de tussenuitspraak, niet tot gevolg heeft dat deze gronden als zodanig niet waren bestemd voor wonen. Voorts leidt de enkele omstandigheid dat zowel de genoemde locaties als de gronden van het plangebied zijn gelegen in een boezemlint, niet tot de conclusie dat sprake is van gelijke gevallen.

Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden

11.    [appellant] heeft in zijn zienswijze naast beroepsgronden over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld ook andere, niet eerder aangedragen beroepsgronden aangevoerd. Zo voert hij aan dat de zichtlijnen vanuit zijn woning worden belemmerd door eventuele bijgebouwen achter de voorziene woning op het perceel. Daarnaast betoogt hij dat het op grond van artikel 3, lid 3.2, van de planregels  mogelijk is om binnen de bestemming "Water" bouwwerken te bouwen tot een hoogte van 5 m.

Deze beroepsgronden zien niet op de in de tussenuitspraak aan de raad gegeven opdracht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na een tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat wat [appellant] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Conclusie

12.    Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen het herstelbesluit van 19 februari 2020 is ongegrond.

13.    De raad dient wegens vernietiging van het besluit van 10 september 2018 op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

14.    Voor zover [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting, overweegt de Afdeling nog het volgende. [appellant] heeft onder meer station Hilversum genoemd als dichtstbijgelegen NS-station. De Afdeling vat dit op als een verzoek om vergoeding van de reiskosten van de advocaat van [appellant], die in Baarn gevestigd is. De reiskosten van een beroepsmatige rechtsbijstandsverlener zijn echter al verdisconteerd in de vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten komen daarom niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking. Omdat [appellant] ook zelf ter zitting aanwezig was, komen de reiskosten vanaf zijn woonadres wel voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 10 september 2018 gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 10 september 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herenweg 14b, Rijnsaterwoude";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 19 februari 2020 ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.348,40 (zegge: dertienhonderdachtenveertig euro en veertig cent), aan

[appellant A] en [appellant B], waarvan € 1.312,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020

288-933.

BIJLAGE

Planregels van het bestemmingsplan "Herenweg 14b, Rijnsaterwoude"

Artikel 4, lid 4.1

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;

c. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en doorzichten ter plaatse van de aanduiding 'openheid';

met de daarbij behorende:

d. water, tuinen, erven en paden;

e. parkeervoorzieningen.

Artikel 4, lid 4.2.2

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a. bijbehorende bouwwerken moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak of op het achtererfgebied;

b. bijbehorende bouwwerken moeten op een afstand van ten minste 1,0 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;

c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen bijbehorende bouwwerken niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’. […].

Artikel 4, lid 4.2.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;

b. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2,0 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn 1,0 m bedraagt;

[…].

Artikel 4, lid 4.2.4

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a. overkappingen mogen, achter de voorgevellijn, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’ geen overkappingen worden gebouwd.

[…].

Artikel 4, lid 4.3.3

Gronden ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’ dienen niet te worden beschouwd als erf zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht."

Artikel 4, lid 4.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 3.2 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en op het erf voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

[…]

c. er dienen op eigen terrein voldoende parkeervoorzieningen overeenkomstig de ‘Nota Parkeernormen 2018’ van de gemeente Kaag en Braassem of de rechtsopvolger(s) daarvan te worden gerealiseerd.

[…].