Uitspraak 201905854/1/R1


Volledige tekst

201905854/1/R1.
Datum uitspraak: 17 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Sint Pancras, gemeente Langedijk,

en

de raad van de gemeente Langedijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kieft te Sint Pancras" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2020, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door J.F. Vijn en H. Ebels, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de bouw van drie vrijstaande woningen gelegen tussen de A.V.H. Destreelaan en Kieft in Sint Pancras. In de huidige situatie is het terrein in gebruik als tuin en wordt het omzoomd door een coniferenhaag.

2.    [appellant] en anderen wonen ten zuiden van het plangebied aan de Kieft. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, onder meer omdat het plan volgens hen in strijd is met de structuurvisie en omdat het zal leiden tot parkeeroverlast.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een plan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het plan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Zorgvuldige voorbereiding

4.    [appellant] en anderen betogen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid omdat zij geen inspraak hebben gehad en onvoldoende bij de planvorming zijn betrokken. Verder betogen zij dat de percelen op de situatieschets bij de stedenbouwkundige onderbouwing kleiner zijn weergegeven dan in het aan het plan ten grondslag gelegde rapport van BügelHajema, zodat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat de onderzoeken die aan het plan ten grondslag liggen niet objectief zijn, omdat de initiatiefnemer deze heeft betaald. Tot slot betogen zij dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar draagvlak voor de voorziene ontwikkeling onder omwonenden. Hierover hebben [appellant] en anderen ter zitting aangevoerd dat het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven dat medewerking zal worden verleend aan de voorziene ontwikkeling, mits er voldoende draagvlak onder omwonenden is voor het plan.

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat het bieden van inspraak los van de terinzagelegging van het ontwerpplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet, of onvoldoende, bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. [appellant] en anderen hebben met de niet nader onderbouwde stelling dat de percelen op de situatieschets kleiner zijn weergegeven dan in het rapport van BügelHajema niet aannemelijk gemaakt dat de raad het plan heeft vastgesteld op basis van onjuiste informatie. Hieraan staat in de weg dat de verbeelding en de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan zijn en de situatieschets geen deel uitmaakt van de verbeelding of de planregels. Dit betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van het plan.

Het betoog dat de onderzoeken in opdracht van de initiatiefnemer van het plan niet objectief zijn, omdat de initiatiefnemer deze heeft betaald, volgt de Afdeling evenmin. De enkele omstandigheid dat de onderzoeken in opdracht van de initiatiefnemer zijn opgesteld en door de initiatiefnemer zijn betaald, betekent niet dat de raad deze onderzoeken niet in zijn besluitvorming mocht betrekken. Of de raad mocht uitgaan van die onderzoeken is afhankelijk van de vraag of die onderzoeken op de correcte manier zijn uitgevoerd en of de resultaten juist zijn. Dit zijn vragen die in het kader van de inhoudelijke bezwaren tegen een bestemmingsplan aan de orde zijn. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de objectiviteit van de onderzoeken te twijfelen.

Het betoog dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar draagvlak voor de voorziene ontwikkeling onder omwonenden, berust op de stelling dat de voorwaarde gold dat bij ontbreken van draagvlak aan het initiatief geen medewerking zal worden verleend. [appellant] en anderen hebben in dit verband gewezen op het in hun ogen gebrekkig draagvlakonderzoek dat initiatiefnemer heeft gedaan. De Afdeling stelt voorop dat er geen wettelijke regeling is die draagvlak vereist als voorwaarde voor het vaststellen van een bestemmingsplan. [appellant] en anderen hebben ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad zo’n voorwaarde heeft gesteld in het kader van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Voor zover de raad draagvlak van belang heeft geacht, moet worden vastgesteld dat de raad met het vaststellen van dit bestemmingsplan tot uitdrukking heeft gebracht dat daaraan is voldaan. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit van de raad op dit punt onredelijk zou zijn.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming die heeft geleid tot de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen.

Het betoog faalt.

Structuurvisie Langedijk 2012-2030

5.    [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de gemeentelijke structuurvisie "Langedijk 2012-2030" (hierna: de structuurvisie). Volgens [appellant] en anderen wordt de langgerekte aaneengesloten structuur van bebouwing met open doorkijk naar de achterliggende agrarische gronden aangetast.

5.1.    De raad stelt dat de voorziene ontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie. In paragraaf 3.5.2 van de plantoelichting staat dat gekozen is voor een dorpse sfeer en landelijke uitstraling. Als doel is gesteld om de langgerekte structuur van het karakteristieke lint te behouden en basis te laten zijn voor nieuwe initiatieven en ontwikkelingen.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat in de structuurvisie niet is vastgelegd dat de langgerekte aaneengesloten structuur van bebouwing met open doorkijk naar de achterliggende agrarische gronden onaangetast dient te blijven. In het betoog van [appellant] en anderen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de structuurvisie in zoverre in de weg staat aan het vaststellen van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Parkeren

6.    [appellant] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast. Zij voeren in dit kader aan dat door de uitvoering van het plan van de vier beschikbare parkeerplaatsen in de straat slechts één parkeerplaats over zal blijven.

6.1.    De raad heeft het aantal benodigde parkeerplaatsen in het plangebied op grond van parkeerkencijfers in de Nota parkeerbeleid 2016 van de gemeente Langedijk bepaald op 2,2 per woning, zodat 7 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Het plan maakt 2 parkeerplaatsen op eigen terrein mogelijk bij iedere woning. Ook is er parkeerruimte beschikbaar tegenover de A.V.H. Destreelaan 139. De raad gaat ervan uit dat de parkeerplaatsen op eigen terrein gebruikt zullen worden en daarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte. De raad heeft erkend dat vanwege aanleg van 2 in- en uitritten aan Kieft die het gevolg zijn van de voorziene ontwikkeling de mogelijkheid om langs de openbare weg te parkeren enigszins wordt beperkt. Het gaat hier volgens de raad echter niet om het vervallen van officieel aangewezen parkeerplaatsen. Volgens de raad zal vanwege bedoelde in- en uitritten de parkeermogelijkheden niet of nauwelijks worden aangetast en zal van parkeeroverlast geen sprake zijn.

6.2.    [appellant] en anderen hebben de juistheid van de berekening van de benodigde parkeerplaatsen en de mogelijkheid om op eigen terrein te parkeren niet betwist. Evenmin is betwist dat de beperking van de parkeermogelijkheden het gevolg zal zijn van de aanleg van 2 in- en uitritten. [appellant] en anderen hebben de stelling van de raad dat dit niet leidt tot relevante parkeeroverlast niet met concrete bezwaren bestreden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de raad. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad er bij de vaststelling van het plan redelijkerwijs van uitgaan dat geen onaanvaardbare parkeeroverlast zal ontstaan.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

7.    [appellant] en anderen voeren aan dat het plan zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Daartoe voeren zij aan dat de voorziene ontwikkeling een aantasting van het groen tussen hun woningen en het plangebied tot gevolg heeft. Daarnaast betogen zij dat de afstand tussen de voorziene woningen en de bestaande woningen aan de Kieft te klein is.

7.1.     De raad stelt dat voor de tussen het plangebied en de openbare weg gelegen smalle groenstrook die volgens [appellant] en anderen ten onrechte wordt aangetast geen beschermingsregime geldt en dat de bouw van woningen geen onaanvaardbare aantasting daarvan tot gevolg zal hebben. Volgens de raad leidt de bouw van de voorziene woningen niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen.

7.2.    Ter zitting is vastgesteld dat de groenstrook waarnaar [appellant] en anderen verwijzen openbaar groen betreft en geen deel uitmaakt van het plangebied. Als gevolg van de bouw van de woningen zal die strook van openbaar groen beperkt worden aangetast. Gezien die beperkte aantasting en het gegeven dat de afstand tussen de voorziene woningen binnen het plandeel met de bestemming "Wonen-Vrijstaand" met de aanduiding "bouwvlak" tot de bestaande woningen van [appellant] en anderen aan de Kieft ongeveer 20 m bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen in zoverre door het plan niet onaanvaardbaar zal worden aangetast.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020

91-889.