Uitspraak 201906845/1/R1


Volledige tekst

201906845/1/R1.
Datum uitspraak: 10 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Zeewolde,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019, bekendgemaakt op 1 augustus 2019, heeft het college het "Aanwijzingsbesluit ondergrondse containers voor restafval in de kern van Zeewolde" vastgesteld. Hierbij is onder meer locatie ZW15, aan Liesgras ter hoogte van de nummers 11 en 13, aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2020, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door A. Damstra en J.A. Zandvoort, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college locaties aangewezen waar orac’s worden geplaatst. Onder meer locatie ZW15, aan Liesgras ter hoogte van de nummers 11 en 13, is aangewezen als locatie voor het plaatsen van een orac. [appellante] woont aan [locatie], vlakbij locatie ZW15. Zij kan zich niet verenigen met de aanwijzing van die locatie. Volgens haar is locatie ZW15 niet geschikt als locatie voor een orac en zijn er alternatieve locaties die wel geschikt zijn.

2.    Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een orac komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie ZW15 heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college locatie ZW15 geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van locatie ZW15 vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan locatie ZW15, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor locatie ZW15, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    Bij het bepalen van locaties voor orac’s hanteert het college een aantal criteria. Deze criteria houden in:

- de loopafstand tussen de verste woning en de container bedraagt niet meer dan 300 meter;

- in de grond zitten veel kabels en leidingen. Hiermee moet rekening gehouden worden bij de keuze van de containerlocaties;

- er kunnen niet meer dan om en nabij 140 woningen aangesloten worden op één container;

- het voertuig dat de containers komt legen moet er "goed bij kunnen" zonder dat er overlast of onveilige situaties ontstaan;

- de locatie van de container mag niet ten koste gaan van de (verkeers)veiligheid.

4.    [appellante] betoogt dat locatie ZW15 te dicht bij het zonneterras van haar woning ligt. Volgens haar is 3 meter tussen de orac en haar zonneterras geen redelijke afstand. Ook vreest zij voor geluidsoverlast. Daartoe wijst zij op de omstandigheid dat er al een opstelstrook voor rolcontainers is waar zij geluidsoverlast van heeft en dat de aanwezigheid van de orac de geluidsoverlast zal vergroten. Verder vreest zij voor geuroverlast en voor overlast van zwerfafval als gebruikers afval naast de orac plaatsen. Tot slot wijst zij erop dat de straat door schoolkinderen wordt gebruikt als veilige route naar school en dat de verkeersveiligheid verslechtert als gevolg van de orac, omdat de orac 1 à 2 keer per week door een inzamelvoertuig moet worden geleegd en het autoverkeer zal toenemen.

4.1.    Het college heeft uiteengezet dat locatie ZW15 voldoet aan de criteria en daarom geschikt is als locatie voor plaatsing van een orac. Het betoog van [appellante] geeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een orac op deze locatie aanvaardbaar is en dat de orac op voldoende afstand van de erfgrens van aanpalende woningen is gepositioneerd. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1137, waarin een afstand van 2,2 meter tussen de voorziene orac’s en de voorgevel aanvaardbaar is geacht en de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2635, waarin een afstand van 2 meter tussen de voorziene orac’s en de dichtstbijzijnde gevel aanvaardbaar is geacht.

Dat [appellante] geluidsoverlast ondervindt als gevolg van de opstelplaats voor rolcontainers staat los van het besluit van het college tot aanwijzing van een locatie voor een orac. Bovendien heeft het college toegelicht dat het verplaatsen van rolcontainers meer geluid maakt dan het gebruik van de orac, omdat de orac is voorzien van rubberen stootkussens die het geluid dat kan ontstaan bij het openen en sluiten van de inwerptrommel dempen. Het college heeft toegelicht dat het geluid dat ontstaat bij het legen van de orac moeilijk te voorkomen is, maar dat de overlast beperkt is omdat dit slechts 1 à 2 keer per week plaatsvindt binnen de normale werkuren van de inzameldienst en dat dit slechts vier minuten duurt. Dat het geluid als gevolg van het gebruik en het legen van de orac bovenop het geluid van de reeds aanwezige rolcontainers komt, maakt niet dat het college locatie ZW15 daarom ongeschikt had moeten achten.

Ook hetgeen [appellante] voor het overige aanvoert, kan niet leiden tot het oordeel dat het college locatie ZW15 niet geschikt heeft mogen achten als locatie voor een orac. Het verkeerd aanbieden van afval, en de eventueel daarmee gepaard gaande geuroverlast, betreft een kwestie van handhaving. Dat bij normaal gebruik van de orac op de locatie ZW15 sprake zal zijn van onaanvaardbare geuroverlast is niet aannemelijk, omdat de orac een afgesloten inwerptrommel heeft waardoor deze niet open kan blijven staan en het afval zich ondergronds bevindt.

In aanmerking genomen dat het inzamelvoertuig bij het legen van de orac de weg hooguit twee keer per week slechts drie à vier minuten gedeeltelijk zal blokkeren, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de invloed van het legen van de orac op de verkeersveiligheid beperkt zal zijn. Wat betreft de toename van autoverkeer heeft het college toegelicht dat de orac op loopafstand van de woningen die op de orac zijn aangesloten is gepositioneerd, zodat de meeste gebruikers te voet of eventueel met de fiets hun restafval naar de orac zullen brengen. Verder heeft het college toegelicht dat de orac vanwege een pasjessysteem alleen kan worden gebruikt door bewoners van de op de orac aangesloten woningen en bewoners worden aangemoedigd om zoveel mogelijk afval te scheiden, zodat er zo min mogelijk restafval is. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat voor zover gebruikers het restafval toch met de auto naar de orac zullen brengen dit niet meer dan enkele minuten zal duren, heeft het college in de door [appellante] gestelde toename van het autoverkeer geen reden hoeven zien om locatie ZW15 ongeschikt te achten.

Het betoog faalt.

5.    [appellante] betoogt dat het college had moeten kiezen voor de in haar zienswijze over het ontwerpbesluit voorgestelde alternatieve locaties, Koolzaadlaan en Duizendknoop. Die locaties zijn volgens haar geschikter, omdat deze langs uitvalswegen liggen. Daar komt iedereen met de fiets of de auto langs bij binnenkomst of vertrek uit de wijk. Er is op deze alternatieve locaties genoeg ruimte aanwezig, omdat er maar aan één zijde bebouwing is. Deze locaties zijn veiliger, omdat schoolkinderen juist gebruik maken van Liesgras, en een orac op deze locaties geeft minder overlast.

5.1.    Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, heeft het college locatie ZW15 geschikt mogen achten voor het plaatsen van een orac. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar voorgestelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dan locatie ZW15, dat het college niet in redelijkheid voor die locatie heeft kunnen kiezen. Daarbij overweegt de Afdeling met betrekking tot de door [appellante] genoemde alternatieve locaties dat het college alle criteria in ogenschouw heeft genomen en heeft geconcludeerd dat deze locaties minder geschikt zijn dan locatie ZW15. Daarbij heeft het college onder meer gewezen op de omstandigheid dat locatie ZW15 vanwege de centrale ligging in het verzorgingsgebied voor het merendeel van de gebruikers op een kortere afstand is gelegen dan de alternatieve locaties aan de rand van de wijk.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] aanvoert geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

Het betoog faalt.

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2020

195-855.