Uitspraak 202000458/1/R4


Volledige tekst

202000458/1/R4.
Datum uitspraak: 3 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2019 heeft het college zijn beslissing om op 24 juli 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 11 december 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2020, waar [appellante] en het college, vertegenwoordig door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een geplette doos die op 24 juli 2019 is aangetroffen naast een papiercontainer ter hoogte van de Zorgvlietstraat 106 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij de doos in de papiercontainer heeft gedaan. Volgens haar is het aannemelijk dat zij de doos in de papiercontainer heeft gedaan, omdat zij de doos heeft geplet zodat hij in de klep van de papiercontainer paste. Zij vermoedt dat iemand anders de doos uit de papiercontainer heeft gehaald om plaats te maken voor zijn of haar eigen oud papier. Daarbij wijst zij erop dat de klep van de papiercontainer breed genoeg is om met een arm erin te kunnen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij in beroep foto's van de klep en de papiercontainer overgelegd.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    De stelling van [appellante] dat zij de doos in de papiercontainer heeft gedaan en dat vermoedelijk iemand anders de doos daar weer uit heeft gehaald, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat zij niet de overtreder is. De omstandigheid dat de doos was geplet, zodat hij in de klep van de papiercontainer paste, maakt nog niet aannemelijk dat [appellante] de doos daadwerkelijk volledig in de papiercontainer heeft gedaan en daarna de klep heeft gesloten. Op grond van artikel 6, tweede lid, onder b, van de Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018 moeten inzamelvoorzieningen na gebruik goed gesloten worden. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij zich niet herinnerde of de klep dicht ging nadat zij de doos in de papiercontainer had gedaan. Hoewel [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat de klep van de papiercontainer breed genoeg is om met een arm in de container te gaan en er iets uit te halen, is daarmee niet aannemelijk gemaakt dat iemand dat in dit geval heeft gedaan met de aangetroffen doos. Daarbij komt dat het college heeft toegelicht dat wanneer de doos volledig in de papiercontainer was gedaan en de klep daarna was gesloten, de doos achter de klep had gezeten zodat de doos er niet makkelijk meer uit kon worden gehaald. Gelet hierop heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2020

687.