Uitspraak 202002549/2/R4


Volledige tekst

202002549/2/R4.
Datum uitspraak: 27 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Leusden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 april 2020 in zaken nrs. 19/1216 en 19/1228 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leusden.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2018 heeft het college aan de gemeente Leusden een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van zes bomen op het perceel Liniedijk langs het Valleipark in Leusden. Het gaat om de bomen met nummers 1, 5, 6, 13, 17 en 39 (hierna: omgevingsvergunning voor het kappen).

Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 11 woningen op het perceel Weldamhof 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19 en 21 te Leusden (hierna: omgevingsvergunning voor het bouwen).

Bij besluit van 5 februari 2019 heeft het college het door [verzoeker] tegen beide omgevingsvergunningen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2019 heeft de rechtbank naar aanleiding van het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep het college in de gelegenheid gesteld om de door haar geconstateerde gebreken in het besluit op bezwaar te herstellen.

Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft het college het besluit van 5 februari 2019 aangepast door het besluit van 11 september 2018 te herroepen voor zover dit betrekking heeft op boomnummer 5.

Bij einduitspraak van 9 april 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 5 februari 2019 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het ziet op de omgevingsvergunning voor het kappen en het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2019 ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 mei 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. L. Brouwers, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door H.G.A.M. van Gogh, G.J. Vooren en C. Bolscher, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De omgevingsvergunning voor het bouwen betreft de laatste fase van het project Valleipark aan de rand van Leusden. In deze fase worden een rij van vijf woningen en een rij van zes woningen gebouwd. De woningen worden langs de Liniedijk gerealiseerd. Om de bouw mogelijk te maken is een omgevingsvergunning voor het kappen verleend voor de kap van vijf bomen aan de Liniedijk.

De achtertuin van [verzoeker] grenst aan de Liniedijk. Hij heeft vanuit zijn achtertuin direct zicht op de Liniedijk. Met zijn verzoek om voorlopige voorziening wil hij voorkomen dat de vijf bomen aan de Liniedijk worden gekapt voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde hoger beroep.

3.    Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.1.    Aan de omgevingsvergunning voor het kappen is de voorwaarde verbonden dat pas tot vellen van de beschermde houtopstand mag worden overgegaan nadat de omgevingsvergunning voor het bouwen onherroepelijk is geworden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het er na de uitspraken van de rechtbank van is uitgegaan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen onherroepelijk is geworden. Daarbij wijst het college erop dat de rechtbank in de einduitspraak enkel nog is ingegaan op de omgevingsvergunning voor het kappen.

Het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep had betrekking op zowel de omgevingsvergunning voor het kappen als de omgevingsvergunning voor het bouwen. [verzoeker] heeft een beroepsgrond ingetrokken, maar niet het gehele beroep voor zover dat betrekking had op de omgevingsvergunning voor het bouwen. De rechtbank heeft ook op dat beroep uitspraak gedaan. Vervolgens heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld waarbij dat hoger beroep ziet op beide omgevingsvergunningen. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwen nog niet onherroepelijk is, zodat op grond van de aan de omgevingsvergunning voor het kappen verbonden voorwaarde nog niet mag worden overgegaan tot de kap van de vijf bomen. Gelet daarop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

4.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020

457-875.