Uitspraak 202001559/2/R4


Volledige tekst

202001559/2/R4.
Datum uitspraak: 19 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de Vereniging Badhuisoord, de Vereniging van eigenaars "Stad Lochem", [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D], allen gevestigd dan wel wonend te Lochem (hierna: de Vereniging en anderen),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Lochem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 heeft de raad van de gemeente Lochem het bestemmingsplan "Nieuweweg Lochem" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Vereniging en anderen beroep ingesteld.

De Vereniging en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging en anderen en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft partijen op 8 mei 2020 telefonisch gehoord. De voorzieningenrechter heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak 202001525/2/R4, over het bestemmingsplan "Berkeloevers Lochem".

Aan deze hoorzitting hebben de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [verzoeker A] en [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door B. van Gageldonk, vergezeld door H. van Veldhuisen, deelgenomen. Verder is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M. Nijkamp, advocaat te Enschede en [gemachtigde], als partij gehoord.

Na de hoorzitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen tussen de [locatie 1] en 3 te Lochem. In het plangebied bevinden zich nu bomen en, aan de zuidzijde, een sloot. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Badhuisweg en aan de zuidzijde aan de Nieuweweg. De gronden zijn in eigendom bij [vergunninghouder].

De Vereniging Badhuisoord behartigt de belangen van onder meer de bewoners van de Nieuweweg. De Vereniging van eigenaars "Stad Lochem" behartigt de gemeenschappelijke belangen van de bewoners van het appartementencomplex aan de Nieuweweg 3. [verzoeker C] en [verzoeker D] wonen aan de [locatie 1]. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen aan de [locatie 2], vlakbij het plangebied.

Het verzoek van de Vereniging en anderen richt zich niet tegen de in het bestemmingsplan toegestane bouw van twee woningen als zodanig, maar wel (in de kern weergegeven) tegen de ontsluiting en oriëntatie van de woningen en de aantasting van het groene karakter van het plangebied.

Ontsluitingen

3.    De Vereniging en anderen betogen dat de woningen ten onrechte voor auto’s worden ontsloten via een in- en uitrit die uitkomt op de Badhuisweg, in plaats van een in- en uitrit naar de Nieuweweg. Zij voeren daartoe aan dat de Badhuisweg geen openbare weg is als bedoeld in de Wegenwet. Daarbij komt dat, indien de Badhuisweg als openbare weg wordt gebruikt, de gemeente deze dient te verbreden, bestraten en verlichten, met alle kosten van dien, terwijl in de plantoelichting staat dat er geen gemeentelijke kosten aan de ontwikkeling zijn verbonden.

De Vereniging en anderen voeren verder aan dat de Badhuisweg ongeschikt is om te worden gebruikt als ontsluiting. Het is een smal, onverlicht straatje en het reeds aanwezige sluipverkeer op de Badhuisweg levert gevaarlijke situaties op. Volgens de Vereniging en anderen had de raad moeten kiezen voor een ontsluiting, voor zowel auto’s als ander verkeer, op de Nieuweweg en staan de planregels daaraan ten onrechte - en onbedoeld - in de weg. Zij wijzen er in dat verband op dat de woningen volgens de plantoelichting aan de Nieuweweg-zijde worden ontsloten met een langzaamverkeerbrug over de sloot. Deze brug kan volgens de Vereniging en anderen ook geschikt worden gemaakt voor auto’s. Het realiseren van een brug, ongeacht of deze voor auto’s of ander verkeer is bedoeld is echter - per abuis - in strijd met de planregels die horen bij de bestemming "Water", aldus de Vereniging en anderen.

3.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het bestemmingsplan open is gelaten of de woningen worden ontsloten op de Nieuweweg of de Badhuisweg. Anders dan de Vereniging en anderen betogen, staan de planregels er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan in de weg dat een brug over de sloot met bestemming "Water" wordt gerealiseerd om de woningen te ontsluiten op de Nieuweweg. Volgens artikel 4.2 van de planregels zijn binnen deze bestemming immers bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten ten dienste van deze bestemming. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen grond om in het geval van deze planregeling aan te nemen dat een brug niet ten dienste van de bestemming "Water" staat. Steun voor deze uitleg wordt gevonden in de plantoelichting, waarin bruggen als voorbeeld van bij deze bestemming toegestane bouwwerken worden genoemd. De exacte locatie van de in- en uitrit wordt pas gekozen, en beoordeeld, in het kader van de realisering van de woningen.

De voorzieningenrechter overweegt verder dat de Badhuisweg eigendom is van [vergunninghouder] Het is daarom aan haar om te beslissen of de bewoners van de te realiseren woningen van deze weg gebruik mogen maken. Er is in dit opzicht geen reden voor de raad om aan te nemen dat de woningen niet via de Badhuisweg kunnen worden ontsloten. Of de Badhuisweg een openbare weg is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet, is dus niet van belang.

Wat de door de Vereniging en anderen genoemde verkeersveiligheid betreft, merkt de voorzieningenrechter op dat op dit moment al twee woningen en de parkeerplaats van het appartementencomplex worden ontsloten op de Badhuisweg. Dat het extra bestemmingsverkeer van en naar de twee woningen in het plangebied zal leiden tot onaanvaardbare negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid op de Badhuisweg, is niet aannemelijk. Ook voor het overige is niet aannemelijk gemaakt dat de Badhuisweg ongeschikt is als ontsluitingsweg voor de voorziene woningen.

In het betoog van de Vereniging en anderen over de ontsluiting van het plangebied, bestaat daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Oriëntatie woningen

4.    De Verenging en anderen betogen verder dat in het Beeldkwaliteitsplan Berkeloevers Lochem staat dat de bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte en met de entree en voorgevel naar de straat is gericht, waarmee volgens hen wordt gedoeld op de Nieuweweg. Het plan voldoet volgens hen ten onrechte niet aan dat criterium.

4.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat het bestemmingsplan niet eraan in de weg staat dat de woningen met de entree en voorgevel naar de Nieuweweg worden gericht. Dat de woningen voor auto’s kunnen worden ontsloten op de Badhuisweg, doet daaraan niet af. Het betoog geeft reeds daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Behoud van het groene karakter

5.    De Vereniging en anderen betogen verder dat het bestemmingsplan onvoldoende voorziet in waarborgen voor het behoud van het groene karakter van het plangebied, zoals in de aanplant van nieuwe bomen of de handhaving van bestaande bomen. Zij wijzen er in dit verband op dat het groene karakter van de omgeving wordt benadrukt in de plantoelichting en de bijlage bij de Nota welstand en welstandsvrije gebieden. Verder stelt de raad - zo betogen de Vereniging en anderen - weliswaar dat met [vergunninghouder] afspraken zijn gemaakt over handhaving van het groene karakter van het plangebied, maar de inhoud van die afspraken is niet bekend.

5.1.    Ter beoordeling ligt voor of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende waarborgen voor behoud van het groene karakter van het plangebied. De vraag of specifieke bomen mogen worden gekapt, wordt niet in deze procedure beoordeeld, maar in een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden, en eventuele procedures daarover. De raad heeft toegelicht dat [vergunninghouder] inmiddels zo’n omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Bij de aanvraag hoort een beplantingsplan waarin is opgenomen welke bomen en andere beplantingen op welke locaties in het plangebied zullen worden herplant. Aan de omgevingsvergunning zal het voorschrift worden verbonden dat de bomen moeten worden herplant overeenkomstig dit beplantingsplan, aldus de raad.

Volgens het beplantingsplan zullen er vier nieuwe bomen worden geplant en wordt zowel het plangebied als de twee afzonderlijke bouwpercelen omringd door een haag. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad er niet van mag uitgaan dat daarmee voldoende wordt voorzien in het behoud van het groene karakter van het plangebied. Aangezien de bomen die nu in het plangebied staan pas mogen worden gekapt nadat de daarvoor benodigde omgevingsvergunning is verleend, en de raad heeft meegedeeld dat die vergunning zal verplichten tot uitvoering van het beplantingsplan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het groene karakter van het plangebied. Ook dit betoog geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Slotoverwegingen

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Op grond van artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening is de werking van het besluit van 13 januari 2020 opgeschort totdat op dit verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Met de afwijzing van het verzoek komt de opschortende werking van het besluit te vervallen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2020

262-912.