Uitspraak 202001525/2/R4


Volledige tekst

202001525/2/R4.
Datum uitspraak: 19 mei 2020

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de Vereniging Badhuisoord, de Vereniging van eigenaars "Stad Lochem", [verzoeker A] en [verzoeker B], allen gevestigd dan wel wonend te Lochem (hierna: de Vereniging en anderen),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Lochem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Berkeloevers Lochem" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer de Vereniging en anderen beroep ingesteld.

De Vereniging en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging en anderen en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft partijen op 8 mei 2020 telefonisch gehoord. De voorzieningenrechter heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak 202001559/2/R4, over het bestemmingsplan "Nieuweweg Lochem".

Aan deze hoorzitting hebben de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [verzoeker A] en [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door B. van Gageldonk, vergezeld door H. van Veldhuisen, deelgenomen. Verder is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M. Nijkamp, advocaat te Enschede en [gemachtigde], als partij gehoord.

Na de hoorzitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in het realiseren van maximaal 20 woningen op een voormalig bedrijfsterrein aan de Graaf Ottoweg 32 te Lochem en het ten zuiden daarvan gelegen onbebouwde perceel. De gronden zijn in eigendom bij [vergunninghouder].

De Vereniging Badhuisoord behartigt de belangen van onder meer de bewoners van de Graaf Ottoweg. De Vereniging van eigenaars "Stad Lochem" behartigt de gemeenschappelijke belangen van de eigenaren van het appartementencomplex aan de Nieuweweg 3, op korte afstand van het plangebied. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen aan de [locatie], eveneens vlakbij het plangebied.

Het verzoek van de Vereniging en anderen richt zich niet tegen de in het bestemmingsplan toegestane bouw van de woningen op zich, maar ziet op twee punten: het fiets- en wandelpad (3) en het groene karakter van het plangebied (4).

3.    Het verzoek richt zich ten eerste tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "Specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeer" aan de westzijde van het plangebied. Het is de bedoeling dat daar een fiets- en wandelpad wordt gerealiseerd, dat uitkomt op een bij het appartementencomplex behorend parkeerterrein met enkele garageboxen. Fietsers en wandelaars kunnen een klein stukje over dit parkeerterrein rijden of lopen, en dan de daarop aansluitende Badhuisweg op gaan, of via een aansluitend pad op een aan [vergunninghouder] toebehorend terrein naar de Nieuweweg gaan. De Vereniging en anderen verwachten dat het gebruik van deze ontsluiting tot overlast en onveilige situaties zal leiden en kunnen zich er niet mee verenigen dat de route over bij het appartementencomplex behorende gronden loopt.

3.1.    Een voorlopige voorziening kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Of in het bestemmingsplan een aanduiding mocht worden opgenomen voor het fiets- en wandelpad, wordt beoordeeld bij de behandeling van het beroep van de Vereniging en anderen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daarop vooruitlopend een voorlopige voorziening te treffen. De raad en [vergunninghouder] hebben namelijk toegelicht dat het fiets- en wandelpad niet nodig is om het plangebied te ontsluiten, omdat er ook een reguliere weg richting de Graaf Ottolaan loopt. Verder heeft [vergunninghouder] meegedeeld dat het fiets- en wandelpad pas in de laatste fase van de realisering van de woningen zal worden aangelegd. Naar aanleiding van de uitspraak op het beroep kan zo nodig worden afgezien van het aanleggen van het fiets- en wandelpad, of kan een eventueel al aangelegd pad alsnog worden verwijderd. Er is daarom geen onverwijlde spoed die vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.

4.    Het verzoek richt zich ten tweede tegen het ontbreken van waarborgen voor het behoud van het groene karakter van het plangebied. De Vereniging en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in de aanplant van nieuwe bomen of de handhaving van bestaande bomen. Zij wijzen er in dit verband op dat het groene karakter van de omgeving wordt benadrukt in de plantoelichting en de bijlage bij de Nota welstand en welstandsvrije gebieden. Op de planverbeelding is daarom ten onrechte slechts één kleine groenstrook opgenomen aan de zuidoostzijde van het plangebied. Verder stelt de raad - zo betogen de Vereniging en anderen - weliswaar dat met [vergunninghouder] afspraken zijn gemaakt over handhaving van het groene karakter van het plangebied, maar de inhoud van die afspraken is niet bekend. De Vereniging en anderen betogen tot slot dat de bomen van belang zijn voor de ter plaatse aanwezige vleermuizen.

4.1.    Ter beoordeling ligt voor of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende waarborgen voor behoud van het groene karakter van het plangebied. De vraag of specifieke bomen mogen worden gekapt, mede gelet op de gevolgen voor vleermuizen, wordt niet in deze procedure beoordeeld, maar in een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden, en eventuele procedures daarover. Verder heeft de raad toegelicht dat [vergunninghouder] inmiddels zo’n omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Bij de aanvraag hoort een beplantingsplan waarin is opgenomen welke bomen en andere beplantingen op welke locaties in het plangebied zullen worden herplant. Aan de omgevingsvergunning zal het voorschrift worden verbonden dat de bomen moeten worden herplant overeenkomstig dit beplantingsplan, aldus de raad.

Het beplantingsplan voorziet in het planten van een groot aantal nieuwe bomen en andere beplantingen. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad er niet van mag uitgaan dat daarmee voldoende wordt voorzien in het behoud van het groene karakter van het plangebied. Aangezien de bomen die nu in het plangebied staan pas mogen worden gekapt nadat de daarvoor benodigde omgevingsvergunning is verleend, en de raad heeft meegedeeld dat die vergunning zal verplichten tot uitvoering van het beplantingsplan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het groene karakter van het plangebied. Ook dit betoog van de Vereniging en anderen geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Op grond van artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening is de werking van het besluit van 13 januari 2020 opgeschort totdat op dit verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Met de afwijzing van het verzoek komt de opschortende werking van het besluit te vervallen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2020

262-912.