Uitspraak 201903568/1/R1


Volledige tekst

201903568/1/R1.
Datum uitspraak: 13 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

Het dagelijks bestuur van Avri,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het dagelijks bestuur onder meer de locatie nabij de Prinses Margrietstraat 20 te Gameren aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: een ORAC).

Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 25 maart 2019 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 30 oktober 2018 gehandhaafd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het dagelijks bestuur een locatie nabij de woning aan de Prinses Margrietstraat met huisnummer 20 te Gameren (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor het plaatsen van een ORAC. De ORAC is bedoeld voor 112 huishoudens in de omgeving van de aangewezen locatie. Nabij de aangewezen locatie, aan de Johannis van Rijswijkstraat, is een kinderspeelplaats. De aangewezen locatie is ook gelegen nabij het kruispunt van de Johannis van Rijswijkstraat met de Prins Willem-Alexanderstraat.

[appellant] woont in de woning aan de [locatie]. Hij vreest voor overlast van het gebruik van de ORAC, onder meer door een toename van het verkeer.

De geschiktheid van de aangewezen locatie

2.    [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid voor de aangewezen locatie heeft kunnen kiezen vanwege de toename van de verkeersdruk. Volgens hem is de verkeersdruk ter plaatse al te hoog en leidt het gebruik van de ORAC op deze locatie tot een verdere toename daarvan. Hij stelt dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de ORAC geen wezenlijke verkeerstoename veroorzaakt, omdat de afstand tot de ORAC voor veel bewoners te groot is om te lopen en, gelet op het gebruik van de huidige afvalcontainers, wekelijks niet één afvalzak per huishouden maar twee tot drie afvalzakken zullen worden aangeboden. Hij stelt dat de ORAC daarom ook vaker zal moeten worden geleegd.

[appellant] stelt verder dat door de verhoogde verkeersdruk kinderen bij het betreden en verlaten van de nabijgelegen kinderspeelplaats een extra veiligheidsrisico lopen.

2.1.    Het college dient bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

2.2.    In het besluit van 25 maart 2019 heeft het dagelijks bestuur aan de hand van een memo van 12 maart 2019 van ingenieurs- en adviesbureau Antea Group de geschiktheid van de aangewezen locatie nader gemotiveerd. Daarbij is het dagelijks bestuur ervan uitgegaan dat een huishouden gemiddeld één zak per week naar de ORAC zal brengen en dat, gelet op het aantal aangesloten huishoudens (112) en de capaciteit van een container (150 zakken), de ORAC normaal gesproken hooguit een- of tweemaal per week zal worden geleegd. In het verweerschrift heeft het dagelijks bestuur gewezen op een aanvullende memo van Antea Group van 18 februari 2020, waarin wordt geconcludeerd dat het gebruik en de lediging van de reeds geplaatste ORAC lager ligt dan waar het dagelijks bestuur bij vaststelling van het besluit van 25 maart 2019 vanuit is gegaan. In de aanvullende memo wordt geconcludeerd dat uit een analyse van de gebruiksgegevens van de ORAC volgt dat er gemiddeld ongeveer 6 stortingen per dag plaatsvinden en de ORAC eens per 12/13 dagen wordt geleegd. Volgens het dagelijks bestuur is het aantal stortingen zodanig laag dat, ook als de huishoudens het afval alleen per auto zouden aanbieden, dit geen tot weinig effect zou hebben op de verkeersdruk en de verkeersveiligheid.

2.3.    Gelet op het voorgaande heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare toename van de verkeersdruk zal voordoen als gevolg van de plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie. Ook als was gebleken dat het aantal vuilniszakken dat per huishouden wordt aangeboden niet één, maar twee of drie zou bedragen, is het niet aannemelijk dat het aantal verkeersbewegingen verspreid over een hele week daardoor zodanig zou toenemen, dat dit tot onaanvaardbare hinder leidt. Voorts bestaan er geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat een eventuele toename van het verkeer zal leiden tot onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor kinderen, te minder nu het hier gaat om een zone waar maximaal 30 km/u mag worden gereden. Daarbij komt dat de kinderspeelplaats aan de andere kant van de weg is gelegen.

Het aangevoerde leidt dan ook niet tot het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid voor de aangewezen locatie heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt verder dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid voor de aangewezen locatie heeft kunnen kiezen, omdat het dag- en nacht gebruiken van de ORAC en het gebruik van de auto’s om de ORAC te bereiken tot geluidshinder zullen leiden. Ook voert hij aan dat, indien er een storing van het elektronische systeem is, bewoners vuilniszakken naast de container zullen plaatsen wat ongedierte aantrekt en in de zomer stankoverlast veroorzaakt. Hij stelt dat op internet veelvuldig filmpjes zijn te vinden van zwerfafval in gemeenten waar met eenzelfde inzamelsysteem wordt gewerkt. Hij vreest dat handhaving tegen dit zwerfafval in de praktijk vooralsnog niet haalbaar zal zijn.

3.1.    In het besluit van 25 maart 2019 heeft het dagelijks bestuur uiteengezet dat de aangewezen locatie is getoetst aan de aanwijzingscriteria die zien op het beperken van hinder. Volgens het dagelijks bestuur veroorzaakt het gebruik van de ORAC niet of nauwelijks geluidsoverlast, omdat de ORAC is voorzien van geluiddempende voorzieningen. Het dagelijks bestuur stelt zich voorts op het standpunt dat zwerfafval wordt voorkomen, omdat de ORAC is voorzien van een sensor die waarschuwt als de container bijna vol is zodat deze tijdig kan worden geleegd, en dat handhavend wordt opgetreden tegen zwerfafval. In het verweerschrift heeft het dagelijks bestuur verder gewezen op de aanvullende memo van Antea Group van 18 februari 2020 waarin wordt geconcludeerd dat uit een analyse van de gebruiksgegevens van de reeds geplaatste ORAC is gebleken dat er gemiddeld nog geen 5 stortingen per week plaatsvinden voor 07:00 uur ’s ochtends of na 22:30 uur ’s avonds.

Gelet op deze toelichting van het dagelijks bestuur is de Afdeling van oordeel dat het zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van de ORAC op de aangewezen locatie niet tot onaanvaardbare geluidshinder zal leiden. Voorts is het bestrijden van zwerfafval een kwestie van handhaving. Als in de praktijk niet handhavend tegen zwerfafval wordt opgetreden, kan een verzoek om handhaving worden gedaan.

Het betoog faalt

Conclusie

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020

457-947.