Uitspraak 201906309/3/R4


Volledige tekst

201906309/3/R4.
Datum uitspraak: 15 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tot ambtshalve opheffing of wijziging (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de bij uitspraak van 5 maart 2020 in zaak nr. 201906309/2/R4 getroffen voorziening in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Lichtenvoorde of Lievelde, gemeente Oost Gelre,

2.    Land- en Tuinbouworganisatie Noord, gevestigd te Zwolle (hierna: LTO Noord),

en

de raad van de gemeente Oost Gelre.

Procesverloop

Bij uitspraak van 5 maart 2020 in zaak nr. 201906309/2/R4 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 16 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied herziening zonnepark Nieuwendijk Lievelde" geschorst.

Overwegingen

Uitspraak zonder zitting

1.    Op 28 oktober 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost-Gelre een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een solarpark tussen de Nieuwendijk, Stikkemaatsdijk en Berkendijk in Lievelde. [verzoeker sub 1] en anderen en LTO Noord hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestemmingsplan te schorsen om te voorkomen dat dit bestemmingsplan als toetsingskader geldt voor het nog te nemen besluit op het door hen gemaakte bezwaar.

2.    Bij de uitspraak van 5 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien op verzoeken van [verzoeker sub 1] en anderen en LTO Noord het besluit van 16 juli 2019 bij wijze van ordemaatregel te schorsen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat op korte termijn, tijdens een zitting, ambtshalve kan worden bezien of aanleiding bestaat de bij die uitspraak getroffen voorlopige voorziening met toepassing van artikel 8:87 van de Awb op te heffen of te wijzigen.

3.    Partijen waren opgeroepen voor een zitting van de voorzieningenrechter op 26 maart 2020. Vanwege de uitbraak van het coronavirus is de zitting niet doorgegaan. Partijen hebben daarover bericht ontvangen. De voorzieningenrechter heeft schriftelijk vragen aan partijen gesteld, die zij hebben beantwoord. De voorzieningenrechter acht zich door de voorhanden gegevens voldoende voorgelicht om uitspraak te kunnen doen over de ambtshalve vraag of aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak zonder zitting met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.

Voorlopig karakter

4.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Belanghebbendheid

5.    De raad heeft de vraag opgeworpen of de appellanten die zijn aangeduid als [verzoeker sub 1] en anderen allen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de appellanten die aan de westzijde van het plangebied aan de Voshuttedijk in Lichtenvoorde wonen, belanghebbende zijn bij het besluit van 16 juli 2019 omdat zij in de directe nabijheid van het plangebied wonen. Alleen al daarom komt de voorzieningenrechter toe aan een bespreking van hun betogen.

Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet

6.    Sunvest Ontwikkeling B.V. betoogt dat de beroepsgronden van zowel [verzoeker sub 1] en anderen als LTO Noord in strijd met artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) pas na afloop van de beroepstermijn zijn ingediend. Daargelaten of de Chw van toepassing is, kan dit betoog naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan [verzoeker sub 1] en anderen en LTO Noord worden tegengeworpen. Bij het besluit van 16 juli 2019 en de bekendmaking daarvan is namelijk niet vermeld dat de Chw van toepassing is en dat beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld, zoals artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw voorschrijft. In beginsel kan aan een belanghebbende dan niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet in de beschikbare gegevens geen grond om ervan uit te gaan dat die situatie zich hier voordoet en artikel 1.6a van de Chw aan appellanten kan worden tegengeworpen

Voorlopig oordeel over de aangevoerde gronden

7.    In de plantoelichting is vermeld dat de doelstelling van de gemeente Oost Gelre voor het plaatsen van zonnepanelen 40 hectare is. Het initiatief van Sunvest en [belanghebbende] levert daaraan een bijdrage van ongeveer 8 hectare. LTO Noord voert aan dat zonneparken niet voldoen aan het criterium van duurzame energieproductie die past in de omgeving en circulair duurzaam is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt deze stelling van LTO Noord onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft mogen kiezen om zonne-energie te faciliteren.

8.    LTO Noord betoogt ook dat alternatieve locaties aanwezig zijn. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In dit geval is een concreet verzoek om herziening van het bestemmingsplan gedaan. Alternatievenafweging komt dan slechts aan de orde als aannemelijk is dat alternatieven aanwezig zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. LTO Noord heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat zulke alternatieven aanwezig zijn.

9.    [verzoeker sub 1] en anderen en LTO Noord betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met (boven)gemeentelijk beleid. In de plantoelichting is uiteengezet dat het plan in overeenstemming is met rijksbeleid, provinciaal beleid en regionaal beleid. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door [verzoeker sub 1] en anderen en LTO Noord is aangevoerd geen aanleiding om de raad niet te volgen in het standpunt dat is gehandeld overeenkomstig het in de plantoelichting vermelde beleid. Aan de door LTO genoemde - niet in beleidsregels neergelegde - opvattingen over de wenselijkheid van zonneparken op agrarische gronden komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen beslissende betekenis toe. Over het Beleid installaties opwekking en hernieuwbare energie van de gemeente Oost Gelre van 19 december 2018 voert LTO Noord aan dat dit initiatief ten onrechte geen onderdeel heeft uitgemaakt van een op 5 juni 2019 opgestarte tenderprocedure. De raad heeft in dit verband gesteld dat dit initiatief dateert van vóór dit beleid en dat de raad met dit initiatief op 20 maart 2018 heeft ingestemd. Op voorhand ziet de voorzieningenrechter in hetgeen LTO Noord heeft aangevoerd geen aanleiding om het standpunt van de raad niet te volgen. Over het betoog van LTO Noord dat het Uitvoeringsprogramma grootschalige herwinbare energie van de gemeente Oost Gelre van 27 juli 2018 geen grondslag kan vormen voor dit bestemmingsplan omdat het plaatsen van zonneparken op landbouwgrond daarin niet is opgenomen, overweegt de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat dit initiatief daarin niet is opgenomen, naar haar oordeel niet maakt dat er strijd aanwezig is met gemeentelijk beleid.

10.    LTO Noord betoogt verder dat er geen garantie is dat de bestemming na afloop van de maximale instandhoudingstermijn van 25 jaar weer agrarisch zal worden, nog daargelaten de vraag of de grond daarna nog geschikt is voor landbouwkundige doeleinden. Ook wijst LTO Noord op de gevolgen van grondgebonden zonneparken voor de bodem en het bodemleven. De raad stelt dat er geen verplichting is om de gronden na de periode van 25 jaar weer in gebruik te nemen als agrarische grond, hoewel dit wel de beoogde opzet is. Ander gebruik van de gronden acht de raad ook een mogelijkheid. De voorzieningenrechter ziet in dit betoog geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit van 16 juli 2019 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, dan wel dat een mogelijk gebrek in de motivering niet kan worden hersteld.

11.    [verzoeker sub 1] en anderen betogen verder dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Aangezien [verzoeker sub 1] en anderen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende hebben geconcretiseerd op welke onderdelen het onderzoek van de raad zou zijn tekortgeschoten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat dit betoog tot vernietiging van het plan kan leiden.

Conclusie

12.    Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de schorsing op te heffen.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

heft de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2020, in zaak nr. 201906309/2/R4, op.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020

672.