Uitspraak 202001065/3/R4


Volledige tekst

202001065/3/R4.
Datum uitspraak: 15 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Heemskerk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk,

verweerder.

Procesverloop

Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [verzoeker] heeft het college bij, in twee afzonderlijke brieven vervat, besluit van 13 november 2017 [belanghebbende A] en [belanghebbende B] onder dwangsom gelast het in strijd met het bestemmingsplan houden van paarden op het perceel [locatie] te Heemskerk te staken.

[verzoeker], [belanghebbenden] hebben hiertegen bezwaar gemaakt.

De hierop volgende besluitvorming heeft geleid tot beroepen bij de rechtbank Noord-Holland en een hoger beroep bij de Afdeling. Bij uitspraak van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3804, heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak op de beroepen en de diverse besluiten op de bezwaren vernietigd, en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op de bezwaren slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 5 februari 2020 heeft het college, voor zover van belang, een nieuw besluit genomen op de bezwaren van [verzoeker], [belanghebbenden] en aan [belanghebbenden] wederom een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan houden van paarden.

Tegen dit besluit hebben [belanghebbenden] beroep ingesteld bij de Afdeling.

Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het college de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de uitspraak van de Afdeling op het beroep van [belanghebbenden].

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[belanghebbenden] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    In verband met de uitbraak van het coronavirus kon een zitting in deze zaak niet plaatsvinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden de overgelegde stukken voldoende inzicht in de standpunten van partijen, zodat een zitting in dit geval achterwege kan worden gelaten.

2.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.    [belanghebbenden] houden op hun woonperceel hobbymatig twee kleine paarden: een paard met een schofthoogte van 145 cm en een pony met een schofthoogte van 75 cm. Bij het besluit op bezwaar van 5 februari 2020 heeft het college hen, voor zover hier van belang, gelast om de paarden vóór 5 maart 2020 van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden en het houden van paarden op het perceel te staken en gestaakt te houden. [belanghebbenden] hebben daartegen beroep ingesteld.

4.    Het college heeft de begunstigingstermijn bij het besluit van 3 maart 2020 op verzoek van [belanghebbenden] verlengd. [verzoeker] heeft daartegen beroep ingesteld en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. [verzoeker] betoogt dat de begunstigingstermijn ten onrechte is verlengd. Hij voert daartoe onder meer aan dat het college onvoldoende acht heeft geslagen op zijn belang bij een spoedige beëindiging van de overtredingen. [verzoeker] wijst er in dat verband op dat hij door de paarden geluid-, geur- en stofhinder ondervindt en dat de paarden ongedierte aantrekken.

5.    Een voorlopige voorziening kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat is hier niet aan de orde. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het gaat om slechts twee kleine paarden, die al gedurende lange tijd op het perceel worden gehouden. In wat [verzoeker] aanvoert ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de door hem ervaren hinder zodanig is dat de behandeling van de beroepen tegen de besluiten van 5 februari 2020 en 3 maart 2020 niet kan worden afgewacht. Het verzoek komt reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking. Daarbij komt dat [belanghebbenden] hebben meegedeeld dat zij op dit moment niet aan de last kunnen voldoen, omdat de maneges vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn gesloten. De voorzieningenrechter acht dat op voorhand niet onaannemelijk.

6.    Gelet hierop wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020

262-912.