Uitspraak 201904308/1/A1


Volledige tekst

201904308/1/A1.
Datum uitspraak: 15 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2019 in zaak nr. 18/2897 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldambt.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2018 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat het spoedeisende bestuursdwang zal toepassen door hekken te plaatsen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Finsterwolde en dat de kosten daarvan op hem zullen worden verhaald.

Bij besluit van 30 augustus 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Op 7 mei 2019 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het daartegen door [appellant] ingestelde beroep. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft partijen meegedeeld dat zij het houden van een zitting niet nodig acht om een uitspraak te doen, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld de Afdeling te laten weten of zij desondanks gebruik willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Geen van de partijen heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De Afdeling heeft daarna met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Het perceel [locatie 1] en [locatie 2] te Finsterwolde was ten tijde van de toepassing van de bestuursdwang eigendom van [bedrijf]. Op 29 mei 2018 heeft de rechtbank het faillissement van [bedrijf] uitgesproken. [appellant] is als curator aangewezen.

Nadat door het gedeeltelijk instorten van een gebouw op dit perceel een gevaarlijke situatie ontstond, heeft het college vanwege overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, bij het besluit van 22 juni 2018 besloten bestuursdwang toe te passen. Dit besluit is geadresseerd aan [appellant]. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar is door het college ongegrond verklaard.

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van de bestuursdwang niet op [appellant] in persoon zullen worden verhaald, maar alleen in zijn hoedanigheid van curator. [appellant] betwist dit oordeel. Volgens hem is het bestuursdwangbesluit - ten onrechte - aan hem in persoon gericht.

3.    Deze zaak gaat in wezen over de vraag wat het betekent wanneer een curator wordt gelast om uit het bestuursrecht voortvloeiende verplichtingen na te leven.

Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:598 heeft geoordeeld, zijn uit het bestuursrecht voortvloeiende verplichtingen na een faillissement, verplichtingen van de boedel en niet van de failliete persoon. De failliete persoon heeft immers geen zeggenschap meer over het vermogen.

In plaats daarvan is de curator in zijn hoedanigheid van beheerder van de boedel verantwoordelijk voor de naleving van de uit het bestuursrecht - in de huidige zaak uit de Woningwet - voortvloeiende verplichtingen van de boedel. [appellant] kan los van zijn hoedanigheid van curator niet als overtreder worden aangemerkt. [appellant] in persoon vertegenwoordigt de boedel immers niet. Dit betekent dat de kosten van de bestuursdwang uitsluitend op de boedel kunnen worden verhaald, en niet op [appellant] in persoon. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2728, heeft geoordeeld, zijn zowel kosten om aan de last te voldoen, als kosten die worden verhaald omdat tot toepassing van de bestuursdwang is overgegaan, boedelschulden.

4.    In het bestuursdwangbesluit staat dat de last onder bestuursdwang is gericht aan [appellant] omdat hij is aangesteld als curator. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat hij, zoals ook uit het hiervoor weergegeven wettelijke systeem volgt, niet in persoon maar in zijn hoedanigheid van curator is aangeschreven.

Het college en de rechtbank hebben dus terecht geconcludeerd dat aan [appellant] in persoon geen last is opgelegd en dat in verband daarmee bij hem ook geen kosten voor het uitvoeren van de bestuursdwang kunnen of zullen worden verhaald.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020

262-912.