Uitspraak 201808952/2/R3


Volledige tekst

201808952/2/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en andere, beiden wonend te Assen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Assen,

verweerder.

Procesverloop

Bij mondelinge uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 11 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3448 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen in het besluit van 20 september 2018, waarbij de raad het bestemmingsplan "Snippergroen/Grondgebruik 2017" heeft vastgesteld. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 19 december 2019 heeft de raad het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.

[appellant] heeft een zienswijze gegeven.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak van 11 oktober 2019

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 2 en onder 3 geoordeeld dat de raad het besluit van 20 september 2018 voor zover het betreft het planonderdeel dat in paragraaf 2.1 van de plantoelichting wordt aangeduid met nummer 61 en "De Vallei 28" en waaraan de bestemmingen "Wonen - Onbebouwd" en "Waarde - Archeologische verwachting 1" zijn toegekend (hierna ook: het perceel), in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. De raad heeft bij de vaststelling van het besluit van 20 september 2018 de zienswijzen van [appellant] tegen het ontwerpplan niet meegenomen en daarmee het belang van [appellant] niet betrokken in de belangenafweging.

2.    Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant] gegrond. Het besluit van 20 september 2018 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betreft het hiervoor onder 1 omschreven planonderdeel.

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om alsnog aan de hand van de door [appellant] tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen het belang van [appellant] te betrekken in de belangenafweging en toereikend te motiveren waarom het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel het besluit van 20 september 2018 te wijzigen.

Het besluit van 19 december 2019

4.    Bij besluit van 19 december 2019 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak de "reactienota zienswijzen bestemmingsplan Snippergroen 2017" (hierna: de reactienota zienswijzen) vastgesteld. In de reactienota zienswijzen heeft de raad alsnog gemotiveerd waarom het plan volgens hem, na afweging van alle betrokken belangen waaronder het belang van [appellant], in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft het besluit van 20 september 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Snippergroen/Grondgebruik 2017" ongewijzigd in stand gelaten.

5.    De Afdeling stelt vast dat de raad met het besluit van 19 december 2019 op genoegzame wijze gevolg heeft gegeven aan de opdracht in de tussenuitspraak. De raad heeft een nieuwe beoordeling van het plan, voor zover betrekking hebbend op het betreffende planonderdeel, uitgevoerd. De raad heeft daarbij het in de zienswijzen geciteerde oordeel van de gemeentelijke ombudscommissie over de verkoop van het betreffende perceel en het uitdrukkelijke verzoek van [appellant] de negatieve gevolgen daarvan voor [appellant], wat de toegestane bebouwingsmogelijkheden op dit perceel betreft, zoveel mogelijk te beperken, betrokken. Dit betekent dat de raad het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, waardoor het belang van [appellant] niet bij de eerdere besluitvorming was betrokken, als zodanig alsnog heeft hersteld en dat hij met inachtneming van het belang van [appellant] opnieuw heeft beoordeeld of de planregeling voor het perceel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In de aldus verrichtte belangenafweging heeft de raad geen aanleiding gezien om terug te komen van zijn eerdere in het besluit van 20 september 2018 ingenomen standpunt, dat de planregeling voor het perceel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

6.    Het besluit van 19 december 2019 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. De Afdeling zal het beroep van [appellant] hierna beoordelen in het licht van de in dit besluit alsnog verrichtte belangenafweging en de daarin gegeven nadere motivering van de aanvaardbaarheid van het vastgestelde bestemmingsplan "Snippergroen/Grondgebruik 2017" uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij zal de Afdeling bezien of de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van 20 september 2018, wat betreft de vernietiging van het bestreden planonderdeel, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen blijven.

Het beroep

7.    [appellant] richt zich in beroep tegen het bestemmingsplan "Snippergroen/Grondgebruik 2017" voor zover dit plan er niet aan in de weg staat dat op het perceel, dat is gelegen tegenover zijn woning, vergunningvrij kan worden gebouwd.

Toetsingskader

8.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

9.    De van belang zijnde regelgeving en planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Bouwmogelijkheden

10.    [appellant] betoogt dat het plan er niet aan in de weg staat dat op het perceel vergunningvrije bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. Hij vreest dat dergelijke bouwwerken het vrije uitzicht vanuit zijn woning zullen wegnemen. Volgens [appellant] heeft de raad het perceel in de planregels ten onrechte niet expliciet uitgesloten als "erf" in de zin van artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Ter onderbouwing wijst hij op een oordeel van de gemeentelijke ombudscommissie, waaruit blijkt dat de procedure tot verkoop van het perceel niet behoorlijk is verlopen en waarin de ombudscommissie heeft verzocht de negatieve gevolgen van toegestane bebouwingsmogelijkheden op dit perceel zoveel mogelijk te beperken.

10.1.     Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het bouwen van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan in beginsel niet toegestaan zonder omgevingsvergunning.

In artikel 2.1, derde lid, van de Wabo en artikel 2.3 van het Bor staat een aantal uitzonderingen op de vergunningplicht (de vergunningvrije bouwwerken). Deze uitzonderingen zijn nader geregeld in bijlage II van het Bor. Uit de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor volgt dat om te bepalen of een bouwwerk vergunningvrij kan worden gerealiseerd, van belang is dat het perceel kan worden aangemerkt als erf als bedoeld in artikel 1 van die bijlage.

10.2.    Ingevolge artikel 6, lid 6.1, in samenhang met artikel 6, lid 6.2, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen - Onbebouwd" onder meer bestemd voor tuinen en erven, groenvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen tot ten hoogste 2 m en overige-bouwwerken tot ten hoogste 3 m.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologische verwachting 1" behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

10.3.    Uit wat hiervoor onder 8 is overwogen volgt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsruimte toekomt. De raad wijst bestemmingen aan en geeft regels die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht, waarbij de raad een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan.

10.4.    Uit de reactienota zienswijzen blijkt op welke wijze de raad rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant]. Daaruit blijkt ook dat de raad het oordeel van de ombudscommissie heeft meegewogen in de belangenafweging. De raad heeft hierin geen aanleiding gezien om in de planregels vast te leggen dat het perceel wordt uitgesloten als erf in de zin van het Bor om daarmee te bereiken dat het realiseren van vergunningvrije bouwwerken niet is toegestaan. Volgens de raad zijn de locatiespecifieke omstandigheden ter plaatse van het perceel niet van zodanige aard dat deze de uitsluiting als erf rechtvaardigen. De raad verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Hierbij is van belang dat de raad heeft toegelicht dat de omstandigheid dat het plan niet in de weg staat aan de mogelijkheid om op het perceel vergunningvrije bouwwerken te kunnen realiseren niet tot gevolg heeft dat het plan om die reden niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Hiertoe stelt de raad in de eerste plaats dat door het aan het perceel toekennen van de bestemmingen "Wonen - Onbebouwd" en ?

"Waarde - Archeologische verwachting 1", het niet of nauwelijks mogelijk is om met een te verlenen omgevingsvergunning op het perceel bouwwerken op te richten.

Voor zover op het perceel mogelijk vergunningvrije bouwwerken kunnen worden gerealiseerd stelt de raad dat dit niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. De raad wijst er in dit verband op dat het perceel en het perceel van [appellant] in een binnenstedelijke omgeving zijn gelegen en dat tussen de percelen een fietspad en een strook gemeentegrond zijn gelegen. Verder wijst de raad erop dat het op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Assen Zuid" ook al was toegestaan om ten behoeve van de bestemming "Groenvoorzieningen" gebouwen te bouwen op de gronden van het perceel. Voorts stelt de raad dat de ruimtelijke uitstraling van vergunningvrije bouwwerken op het perceel beperkt zal zijn omdat het maximaal te bebouwen oppervlak in dat verband 22 m² bedraagt. Gelet daarop zal de bebouwing die mogelijk zonder omgevingsvergunning kan worden gerealiseerd qua aard en omvang niet zodanig zijn dat hierdoor het zicht vanuit de zijramen van de woning van [appellant] volledig zal worden beperkt, zo stelt de raad. [appellant] heeft de juistheid van de feiten en omstandigheden die de raad naar voren heeft gebracht over de ruimtelijke uitstraling van eventuele vergunningvrije bebouwing op het perceel, niet gemotiveerd weersproken.

10.5.    De Afdeling stelt vast dat niet is gebleken dat het uitzicht vanuit de zijramen van de woning van [appellant] volledig wordt belemmerd als gevolg van de met het plan toegestane bebouwingsmogelijkheden. Vanwege de relatief korte afstand tussen het perceel en het perceel van [appellant] valt niet uit te sluiten dat vergunningvrije bebouwing op het perceel zal leiden tot enige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 10.4 heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling bij afweging van alle betrokken belangen evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting niet zodanig onevenredig is, dat in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de raad zich met de in de reactienota zienswijzen gegeven nadere motivering van het besluit van 20 september 2018, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planregeling voor het perceel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Gelet op wat hiervoor onder 2 is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 20 september 2018 gegrond en dient dit besluit te worden vernietigd wat betreft het planonderdeel dat in paragraaf 2.1 van de plantoelichting wordt aangeduid met nummer 61 en "De Vallei 28" en waaraan de bestemmingen "Wonen - Onbebouwd" en "Waarde - Archeologische verwachting 1" zijn toegekend.

Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen het besluit van 19 december 2019 is ongegrond.

In stand laten rechtsgevolgen

12.    Gelet op wat onder 10.5 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van 20 september 2018, voor zover vernietigd, geheel in stand blijven. Dit betekent dat het bestemmingsplan "Snippergroen/Grondgebruik 2017" met deze uitspraak onherroepelijk wordt.

Opdracht aan de raad

13.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen om de reactienota zienswijzen zoals vastgesteld bij besluit van 19 december 2019, binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskostenveroordeling

14.    De raad dient wegens vernietiging van het besluit van 20 september 2018 op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Assen van 20 september 2018 gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Assen van 20 september 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Snippergroen/Grondgebruik 2017", voor zover het betreft het planonderdeel dat in paragraaf 2.1 van de plantoelichting wordt aangeduid met nummer 61 en "De Vallei 28" en waaraan de bestemmingen "Wonen - Onbebouwd" en "Waarde - Archeologische verwachting 1" zijn toegekend;

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van 19 december 2019 ongegrond;

V.    draagt de raad van de gemeente Assen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de reactienota zienswijzen, zoals vastgesteld bij besluit van 19 december 2019, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.    veroordeelt de raad van de gemeente Assen tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: duizend driehonderdtwaalf euro en vijftig cent), aan [appellant] en andere, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.    gelast dat de raad van de gemeente Assen aan [appellant] en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020

159-933.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Artikel 8:72

[…]

3. De bestuursrechter kan bepalen dat:

a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of

b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 2.3

1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.

2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.

Besluit omgevingsrecht (Bor), Bijlage II

Artikel 1

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

Hoofdstuk II. Categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

1. gewoon onderhoud van een bouwwerk, voor zover detaillering, profilering en vormgeving van dat bouwwerk niet wijzigen;

2. werkzaamheden ingevolge een besluit als bedoeld in artikel 13, 13a of 13b van de Woningwet;

3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

1°. 5 m,

2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

3°. het hoofdgebouw,

b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

1°. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;

2°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,

[…].

Hoofdstuk III. Categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist

Artikel 3

Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:

1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m,

b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,

c. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en

d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

2. een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2;

[…].

Planregels bestemmingsplan "Snippergroen/Grondgebruik 2017"

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologische verwachting 1" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerken en normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren op de voor " Waarde - Archeologische verwachting 1 " aangewezen gronden:

a.  grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m 2 , waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten, het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;

b.  bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

c.  het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld leggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

d.  het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.3.2 Beoordelingscriteria

Voor de onder 4.3.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

a.  de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;

b.  het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

4.3.3 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

a.  de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de

uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen

worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

b.  de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

c.  de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

4.3.4 Uitzonderingen

Het onder 4.3.1 opgenomen verbod geldt niet:

a.  voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

b.  voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

c.  voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

d.  voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen

van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,40 meter onder het maaiveld;

e.  het aanbrengen van drainage;

f.  ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;

g.  plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek.

Artikel 6 Wonen - Onbebouwd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Wonen - Onbebouwd " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.  tuinen en erven;

b.  groenvoorzieningen;

c.  overige-bouwwerken;

d.  erf- en terreinafscheidingen.

e.  parkeervoorzieningen;

f.  groenvoorzieningen;

g.  waterlopen en waterpartijen;

h.  waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging;

i.  nutsvoorzieningen;

j.  overige-bouwwerken.

6.2 Bouwregels

Op de voor " Wonen - Onbebouwd " aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden geplaatst.

6.2.1 Overige-bouwwerken

Voor het bouwen van overige-bouwwerken gelden de volgende regels:

a.  de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 meter mag bedragen;

b.  in overige gevallen dan genoemd in sub a mag de bouwhoogte van overige-bouwwerken niet meer dan 3,00 meter bedragen.

Planregels bestemmingsplan "Assen Zuid"

Artikel 21. Groenvoorzieningen

A. Doeleindenomschrijving

Gronden op de kaart aangewezen voor "groenvoorzieningen" zijn bestemd voor: 1. groenvoorzieningen en (bos-)beplantingen; 2. plantsoenen; 3. water, waterpartijen, watergangen en sloten; 4. speelvoorzieningen en trapvelden; 5. geluidwerende voorzieningen; 6. voet- en fietspaden; met daarbij behorende: 7. bebouwing; 8. paden en verhardingen, alsmede ontsluitingswegen ter directe ontsluiting van aangrenzende percelen.

B. Bouwvoorschriften

Op de tot "groenvoorzieningen" bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor:

1. gebouwen geldt dat:

a. gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud zijn toegestaan, met uitzondering van gronden die zijn aangeduid met "open gebied";

b. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 30 m2 bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte;

c. de goothoogte van ten hoogste 3,50 m bedraagt;

2. andere-bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste 3,50 m bedraagt met uitzondering van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten waarvoor geldt dat de hoogte ten hoogste 12 m bedraagt.