Uitspraak 201904799/2/R3


Volledige tekst

201904799/2/R3.
Datum uitspraak: 1 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Zorg Anders B.V., gevestigd te Annen, gemeente Aa en Hunze,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 15 mei 2019 in zaak nr. 18/2888 in het geding tussen:

Zorg Anders

en

het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2018 heeft het college geweigerd om aan Zorg Anders een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de woning op het perceel Borckerveld 16 te Annen als woonlocatie voor een woongroep van maximaal vijf kinderen.

Bij besluit van 5 september 2018 heeft het college het door Zorg Anders daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 mei 2019 heeft de rechtbank het door Zorg Anders daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Zorg Anders hoger beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Zorg Anders, [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en [belanghebbende C] hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.    Partijen waren in het geschil dat betrekking heeft op de weigering van de omgevingsvergunning uitgenodigd voor een zitting van de Afdeling op 19 maart 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus en de in verband daarmee door de overheid getroffen maatregelen kon deze zitting niet doorgaan. Omdat de overgelegde stukken in deze zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inzicht bieden in de standpunten van partijen en partijen niet in hun belangen worden geschaad, zal de voorzieningenrechter, gelet op het aanwezige spoedeisend belang, uitspraak doen zonder zitting.

2.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.    Naast het geschil over de weigering van de omgevingsvergunning is sprake van een handhavingszaak. In de handhavingszaak doet zich het volgende voor.

Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college Zorg Anders onder oplegging van een dwangsom gelast om de bedrijfsmatige zorgverlening op het perceel binnen zes maanden na verzending van het besluit te staken en gestaakt te houden.

Zorg Anders heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 6 november 2019 heeft het college besloten de begunstigingstermijn in het besluit van 26 juni 2019 te verlengen tot zes weken na de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 mei 2019 in de procedure over de omgevingsvergunning.

Tegen het besluit van 6 november 2019 hebben [belanghebbende C] en zijn echtgenote bezwaar gemaakt. Zij hebben de rechtbank hangende bezwaar tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 14 februari 2020 heeft de rechtbank het verzoek toegewezen, het besluit van 6 november 2019 geschorst tot de dag van bekendmaking van het besluit op het bezwaar van Zorg Anders en de begunstigingstermijn, als bedoeld in het besluit van 26 juni 2019, vastgesteld op de periode tot en met 15 april 2020.

4.    Zorg Anders heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2020, uiterlijk op 15 april 2020 het gebruik van het perceel moet staken en gestaakt moet houden. Het is volgens haar niet eenvoudig om een alternatieve verblijfplaats te vinden voor de kinderen die in de woning op het perceel verblijven. De uitspraak van de rechtbank zou bovendien uiterst ongewenste gevolgen kunnen hebben als de Afdeling op het tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 mei 2019 ingestelde hoger beroep zou oordelen dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Zij verzoekt de voorzieningenrechter daarom een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat, hangende het hoger beroep het ervoor gehouden moet worden dat het gebruik van het perceel door Zorg Anders niet strijdig is met het bestemmingsplan of dat een andere ordemaatregel wordt getroffen die de voorzieningenrechter gerade acht.

4.1.    Zorg Anders wil graag hangende het door haar ingestelde hoger beroep het gebruik dat zij van het perceel maakt, voortzetten. Haar verzoek strekt er dan ook in feite toe dat de voorzieningenrechter zelf een tijdelijke omgevingsvergunning zou moeten verlenen voor het gewenste gebruik van het perceel. Daargelaten of Zorg Anders in de bodemzaak uiteindelijk zou kunnen bereiken wat zij thans beoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het treffen van een dergelijke voorziening het karakter van een voorlopige voorziening te boven gaat. Het verzoek is in zoverre te verstrekkend en wordt om die reden afgewezen.

4.2.    De voorzieningenrechter wijst er nog dat de in overweging 3 beschreven handhavingsprocedure nog loopt. Zorg Anders kan, mede gelet op de door haar in haar brief van 30 maart 2020 vermelde gewijzigde omstandigheden die zich na de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2020 hebben voorgedaan, bij die rechtbank met toepassing van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek tot wijziging van de getroffen voorziening doen dan wel een nieuw verzoek indienen.

5.    Gelet op wat is overwogen onder overweging 4.1 bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Pieters
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020

473.