Uitspraak 201905007/1/R3


Volledige tekst

201905007/1/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Franeker, gemeente Waadhoeke,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 mei 2019 in zaak nr. 18/3716 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2018 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het intern verbouwen en het wijzigen van het gebruik van een pand op het perceel [locatie] te Franeker (hierna: het perceel).

Bij besluit van 14 november 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Leijten en P. Frolich, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van kantoorruimte tot woonruimte in het pand op het perceel. In het pand zijn een supermarkt, een kapsalon en een stomerij gevestigd. De kantoorruimte bevindt zich op de eerste verdieping van het pand, boven de laad -en losruimte van de supermarkt.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Franeker West" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf". Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat op het perceel geen reguliere woningen en ter plaatse van de kantoorruimte geen bedrijfswoningen zijn toegestaan. Het college is niet bereid met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), een omgevingsvergunning te verlenen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor een woning heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft ten onrechte niet meegewogen dat het perceel zich niet in een industriegebied bevindt, maar in een woongebied. Op het perceel zijn alleen de lichtste categorieën bedrijven toegestaan. Deze bedrijvigheid past zonder problemen in het woongebied. Daarbij kan het college zich niet zonder meer op het standpunt stellen dat het wonen boven de supermarkt vanuit een milieuhygiënisch standpunt niet mogelijk is. In dit kader wijst [appellant] erop dat in Dronryp appartementen zijn gevestigd boven een nieuwe supermarktvestiging. Tot slot benadrukt [appellant] dat hij een groot belang heeft bij de realisering van de woning, omdat hij het pand zo goed mogelijk wil exploiteren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [appellant] een advies van Rho Adviseurs B.V. (hierna: Rho), ongedateerd, toegezonden.

2.1.    Het college heeft in het primaire besluit overwogen dat het combineren van een bedrijfsbestemming en een woonbestemming belemmeringen oplevert vanuit milieuhygiënisch oogpunt en dat eventuele toekomstige ontwikkelingen op de bedrijfsbestemming kunnen worden gefrustreerd door het toevoegen van een reguliere woning. Daarbij wordt de woning recht boven de laad- en losruimte van de supermarkt gerealiseerd, wat het college geen wenselijke ruimtelijke ontwikkeling vindt.

2.2.    De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft daarbij beleidsruimte en de rechter beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te weigeren.

2.3.    Artikel 4.1 van de planregels luidt:

"De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:

1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 en onder de categorieën 1 en 2;

2. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;

een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;

[…]

2.4.    Rho heeft onderzocht of de woning juridisch planologisch mogelijk kan worden gemaakt. Voor zover hier van belang, komt Rho tot de conclusie dat een woning op de beoogde locatie vanuit milieuaspecten niet onmogelijk is. De bedrijfsmatige activiteiten op het perceel kunnen worden gecombineerd met wonen, aangezien slechts bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Op grond van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" mogen dergelijke bedrijven worden gemengd met de functie wonen. Voor de milieuzonering, zijn er op grond van deze informatie geen belemmeringen voor de realisatie van de woning. De woning en de bedrijfsmatige activiteiten kunnen volgens het rapport op een verantwoorde manier met elkaar gepaard gaan.

2.5.    De Afdeling is van oordeel dat het door [appellant] overgelegde rapport van Rho onvoldoende onderbouwing biedt om tot de conclusie te komen dat geheel geen sprake is van milieutechnische belemmeringen bij de realisering van de woning. Het rapport geeft een overzicht van eisen waaraan op grond van de VNG-brochure moet worden voldaan bij de beoordeling of een woonfunctie kan worden gemengd met een bedrijfsfunctie, maar gaat niet in op de specifieke ligging van de woning. Zo gaat het rapport niet in op de milieutechnische gevolgen van de verbouwing van de kantoorruimte in het bestaande pand tot woning direct boven de laad- en losruimte van de supermarkt. Met betrekking tot hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht over het appartementencomplex in Dronryp, merkt de Afdeling op dat het college zich niet op het standpunt stelt dat wonen boven een supermarkt in het algemeen niet wenselijk is, maar dat de specifieke ligging van de woning in het nu voorliggende geval, vanuit milieutechnisch oogpunt niet wenselijk is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te weigeren.

Het betoog faalt.

2.6.    De Afdeling merkt ten overvloede op dat het college op zitting heeft gezegd dat het welwillend is om over herstructurering van het perceel in gesprek te gaan met [appellant].

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020

270-952.