Uitspraak 201902072/1/A1


Volledige tekst

201902072/1/A1.
Datum uitspraak: 1 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend of gevestigd te Scheerwolde, gemeente Steenwijkerland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 januari 2019 in zaak nr. 18/862 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college aan Hengelsport Federatie Oost-Nederland een omgevingsvergunning verleend.

Bij uitspraak van 31 januari 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college, Hengelsport Federatie en [appellant] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2020, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], [appellant A], [appellant B] en [appellant C], bijgestaan door mr. M.T. Hoen, advocaat te Wijnjewoude, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.D. Lok en mr. M.A. Hoven, zijn verschenen. Ook is ter zitting Hengelsport Federatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het project voorziet in het bouwen en gebruiken van 50 houten visvlonders van 1,5 meter bij 1,5 meter in het Steenwijkerdiep en het aanleggen van 50 parkeerplaatsen in de berm. De vlonders zijn op een afstand van ongeveer 19 meter van elkaar gelegen. De locatie waar de visvlonders en de parkeerplaatsen zijn voorzien is het gebied van ongeveer 1250 meter tussen de Kooibrug en de Smalleweg in Scheerwolde. Dit gebied is het bestaande wedstrijdtraject voor sportvissen, maar de oevers waren daarvoor minder geschikt geworden vanwege de aanpassing van de oeverbeschoeiing door de provincie Overijssel. Realisering van het project zorgt ervoor dat de visomstandigheden in het gebied worden verbeterd. Om het parkeren tijdens viswedstrijden te reguleren en om de doorstroming van het verkeer beter te reguleren, voorziet het project ook in het aanleggen van parkeerplaatsen.

2.    Het project ligt op gronden die volgens de ter plaatse geldende beheersverordening "Buitengebied Steenwijkerland 2014" de bestemmingen "Verkeer", "Water" en "Waterstaat-Waterkering" hebben. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwen van de visvlonders in strijd is met de beheersverordening . De visvlonders zijn voorzien op gronden met de bestemming "Water", waar alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd in de vorm van verkeerstekens. Om het project ondanks strijd met de beheersverordening toch mogelijk te maken, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van de bevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

3.    [appellant] en anderen zijn omwonenden en bedrijven die vrezen voor overlast van het gebruik van de visvlonders en de parkeerplaatsen. Het gaat hen met name om de bereikbaarheid van hun huizen en bedrijven via de weg Steenwijkerdiep Zuid die langs het Steenwijkerdiep ligt. De weg is smal en [appellant] en anderen ervaren nu al overlast door de viswedstrijden die daar worden gehouden.

Verklaring van geen bedenkingen

4.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Volgens [appellant] en anderen valt het project binnen de door de gemeenteraad opgestelde lijst met categorieën waarvoor een verklaring van geen bedenkingen is vereist. Volgens [appellant] en anderen valt het project onder categorie C.a. van de lijst en onder categorie D.d. van de lijst.

4.1.    Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat."

Artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht luidt, voor zover hier van belang:

"1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist."

4.2.    Categorie C.a. ziet op de "nieuwvestiging van een dag- of verblijfsrecreatieterrein en voorzieningen ten behoeve van dag- of verblijfsrecreatie". Volgens de toelichting bij de lijst worden daarmee voorzieningen beoogd zoals jachthavens, kantines, omkleedruimten en machinebergingen. Categorie D.d. ziet op "grootschalige projecten anders dan hiervoor waarvoor nog geen beleidskaders zijn vastgesteld en die een grote economische en maatschappelijke impact kunnen hebben". Volgens de toelichting is de grens van grootschaligheid een oppervlakte van 1.000 m² of meer.

4.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het project niet valt binnen de categorieën op de lijst waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig is. Het project bestaat niet uit de nieuwvestiging van een dag- of verblijfsrecreatieterrein en voorzieningen voor dag- en verblijfsrecreatie, alleen al omdat het hier gaat om bestaand gebruik en niet om nieuw gebruik. Ook heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het hier niet gaat om een grootschalig project als bedoeld in categorie D.d. van de lijst. Het college heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat de oppervlakte van de aan te leggen vlonders in totaal maar 112,5 m² beslaat. Zelfs indien de oppervlakte van de parkeerplaatsen daarbij zou moeten worden opgeteld - ongeveer 500 m² - gaat het om een project kleiner dan 1.000 m². De Afdeling volgt niet het betoog van [appellant] en anderen dat de omvang van het gebied waarbinnen de visvlonders en de parkeerplaatsen zijn voorzien, moet worden betrokken bij deze berekening, omdat het gebruik van de ruimte tussen de visvlonders en de parkeerplaatsen door realisering van het project niet wordt gewijzigd. De Afdeling ziet in het door [appellant] en anderen  aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het project moet worden aangemerkt als een grote ruimtelijke ontwikkeling met een aanzienlijke ruimtelijke uitstraling.

Het betoog faalt.

Realisering van visvlonders

5.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project op meer punten in strijd is met de beheersverordening dan waarvan het college is uitgegaan. Daartoe voeren zij aan dat het houden van viswedstrijden als recreatief medegebruik niet is toegestaan en zich ook niet verhoudt tot de overige functies van de gronden. Ook heeft het college volgens hen verzuimd om te toetsen aan de bestemming "Waterstaat - Waterkering".

5.1.    De visvlonders zijn voorzien op gronden met de bestemming "Water".

Artikel 30, lid 30.1, van de regels luidt:

"De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende kaden, bermen en taluds;

b. verkeersfunctie voor de beroeps- en recreatievaart;

c. watersportvoorzieningen;

d. recreatief medegebruik;

e. bruggen;

f. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen;

g. […]."

Lid 30.2.2 luidt: "Op de voor "Water" aangewezen gronden mogen uitsluitend verkeerstekens worden gebouwd […]."

Artikel 1, lid 1.120, luidt: "Recreatie: activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding."

Artikel 1, lid 1.121, luidt:

"Recreatief medegebruik: het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport, varen met kano en gemotoriseerde (fluister)boot, surfen, zeilen en sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten."

5.2.    De visvlonders zijn voorzien op gronden met de bestemming "Water", waar alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd in de vorm van verkeerstekens. Voor het bouwen van de visvlonders moet daarom worden afgeweken van de beheersverordening zoals het college heeft gedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gebruik van de gronden voor sportvissen in overeenstemming met de beheersverordening, omdat ter plaatse recreatief medegebruik is toegestaan en sportvissen daaronder valt, gelet op de definitie van recreatief medegebruik. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het gebruik van de visvlonders bij viswedstrijden in strijd is met de op grond van artikel 30, lid 30.1, van de regels toegelaten functies. Sportvissen is immers een functie die ter plaatse is toegestaan. De Afdeling ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sportvissen in wedstrijdverband of sportvissen buiten wedstrijdverband als een ander gebruik moet worden aangemerkt. Dat een wedstrijd meer sportvissers op hetzelfde moment aantrekt en dat dan meerdere visvlonders tegelijkertijd zullen worden gebruikt, is een omstandigheid die kan worden betrokken bij de belangenafweging die het college moet maken bij afwijking van het bouwverbod. Die omstandigheid geeft de Afdeling echter geen grond voor het oordeel dat het om een ander gebruik gaat. [appellant] en anderen hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de overige functies van de gronden, zoals als watergang en verkeersfunctie voor de beroeps- en recreatievaart, in de weg staan aan het gebruik van de visvlonders bij viswedstrijden.

5.3.    De vlonders worden volgens de bouwtekening met palen in de grond gezet. De grond heeft de bestemming "Water". Op de zitting van de Afdeling heeft het college bevestigd dat deze gronden de bestemming "Water" hebben en dat de vlonders niet zijn voorzien op gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterkering". De Afdeling ziet niet dat de rechtbank had moeten oordelen dat het college had moeten toetsen  aan de bestemming "Waterstaat - Waterkering".

Het betoog faalt.

Aanleggen van parkeerplaatsen

6.    Met betrekking tot het aanleggen van de parkeerplaatsen stellen [appellant] en anderen dat niet is geborgd dat de waterkerende functies niet in gevaar worden gebracht. De watervergunning die voor het project is verleend, heeft volgens hen alleen betrekking op de visvlonders en het Steenwijkerdiep, maar niet op de sloot waarlangs de parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. Ook heeft het college volgens hen verzuimd om te toetsen aan de bestemming "Waterstaat - Waterkering" en worden de cultuurhistorische waarden in gevaar gebracht. In dat verband wijzen zij op het rapport van professor ir. R. Dijkstra van 28 augustus 2018.

6.1.    De parkeerplaatsen zijn voorzien op gronden met de bestemming "Verkeer" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Artikel 28, lid 28.1.1, van de regels luidt:

"De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verkeersdoeleinden;

b. parkeervoorzieningen;

c. paden, wegen en straten,

met daaraan ondergeschikt: […]."

Artikel 40, lid 40.1.1, luidt:

"De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. primaire waterkering;

b. regionale waterkering;

c. hoofdwatergang;

d. watergang;

e. behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden."

Lid 40.4.1 luidt:

"Het is verboden op of in de voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. het ophogen en afgraven van de gronden

b. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen;

c.-e. […]."

Lid 40.4.3 luidt: "De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 40.4.1 kan alleen worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij het bevoegde waterschapsgezag."

6.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aanleggen van de parkeerplaatsen in overeenstemming is met de bestemming "Verkeer". De rechtbank heeft overwogen dat het college gehouden is een omgevingsvergunning te verlenen, tenzij sprake is van de weigeringsgrond met betrekking tot de bestemming "Waterstaat - Waterkering" als bedoeld in artikel 40, lid 40.4.3, van de regels. De rechtbank heeft overwogen dat die situatie hier niet aan de orde is, omdat het dagelijks bestuur van het Waterschap Reest en Wieden bij besluit van 12 oktober 2015 een watervergunning heeft verleend voor het aanleggen van 50 parkeerplaatsen aan het Steenwijkerdiep in Scheerwolde. Met die vergunning - die hier niet ter toetsing voorligt - is naar het oordeel van de rechtbank getoetst op de mogelijke aantasting van waterhuishoudkundige en waterkering-technische belangen en is geconcludeerd dat van een (onevenredige) aantasting daarvan geen sprake is. De stelling van [appellant] en anderen dat alleen een watervergunning is verleend voor het plaatsen van 50 visvlonders is, gezien de redactie van de watervergunning van 12 oktober 2015, niet juist. Gelet hierop ziet de Afdeling in de enkele stelling van [appellant] en anderen dat de waterkerende functies in gevaar worden gebracht, geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

In reactie op het betoog dat de gronden ook zijn bedoeld voor het behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden en dat deze waarden door het aanleggen van 50 parkeerplaatsen in gevaar worden gebracht, heeft het college gesteld dat de door [appellant] en anderen als markant aangeduide groenstructuur niet als cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevol is beschermd. Overigens wordt het landschappelijke element van het Steenwijkerdiep met het naastliggende (jaag)pad volgens het college door het realiseren van de parkeerplaatsen niet aangetast. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het aanleggen van de parkeerplaatsen - hetgeen in overeenstemming is met de bestemming "Verkeer" - in strijd is met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Het betoog faalt.

Ruimtelijke onderbouwing

7.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het college niet in redelijkheid daaraan medewerking heeft kunnen verlenen. De rechtbank is volgens [appellant] en anderen in dat verband ten onrechte niet ingegaan op hun gronden over het ontbreken van nut en noodzaak, een onjuiste belangenafweging, de aantasting van luchtkwaliteit door voertuigbewegingen, aantasting van ecologie, een te smalle weg voor het verkeer, overlast en berekening van het geluid, aantasting van de natuur, aantasting van het woongenot, het ontbreken van maatschappelijk en economische haalbaarheid. In dat verband wijzen zij op onder meer op het rapport van ing. R. Herik van Akoestisch Buro Tideman van 4 september 2018.

7.1.    Het college heeft zich in het besluit van 3 april 2018 op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daarbij gewezen op de ruimtelijke onderbouwing voor het project van 10 mei 2016. Het project is alleen in strijd met de beheersverordening wat betreft het bouwen van 50 visvlonders. De visvlonders zijn beperkt van omvang en worden zodanig geconstrueerd dat ze een geringe invloed hebben op de oever. De oever rondom de vlonders zal op een natuurlijke wijze begroeien zodat de vlonders opgaan in de omgeving. Op de zitting van de Afdeling heeft het college toegelicht dat het riet het grootste deel van het jaar zo hoog is dat de vlonders nauwelijks zichtbaar zijn en dat de vlonders met name zichtbaar zijn in de periode tussen het maaien en opkomen van het riet. De parkeerplaatsen in de berm zullen worden voorzien van dezelfde verharding als de weg, waardoor de parkeerplaatsen aansluiten bij de omgeving. De afwijking van de beheersverordening ziet niet op het aanleggen van de parkeerplaatsen. Met betrekking tot de belangenafweging heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het aantal viswedstrijden dat per jaar ter plaatse wordt gehouden en het aantal deelnemers per wedstrijd niet toeneemt door het realiseren van de visvlonders. Vergunninghouder heeft de "Voorwaarden wedstrijdvissen Steenwijkerdiep Zuid" opgesteld om de viswedstrijden beter te reguleren, daarin is ook een maximum aantal viswedstrijden vastgelegd. Deze voorwaarden zijn als bijlage aan de omgevingsvergunning toegevoegd.

Naar het oordeel van de Afdeling is in de ruimtelijke onderbouwing een toereikende uiteenzetting gegeven over de relatie met de ter plaatse geldende beheersverordening. Ook is daarin naar het oordeel van de Afdeling op toereikende wijze ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project die te verwachten zijn voor de omgeving, waarbij aandacht is besteed aan de ecologische waarden, cultuurhistorie en archeologie, geluid, verkeer en de financiële haalbaarheid. Daarbij geldt dat de afwijking van de beheersverordening alleen ziet op het bouwen van visvlonders op een plek waar alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd in de vorm van verkeerstekens, en dat de oevers vanwege de daaraan aangebrachte veranderingen niet meer geschikt waren voor het gebruik dat al jarenlang plaatsvond. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededeling dat het bestaande gebruik door realisering van de visvlonders niet zal worden uitgebreid. Ook benadeling van andere functies ter plaatse acht de Afdeling niet aannemelijk. Het geluid waarvoor [appellant] en anderen vrezen, is vooral het geluid van het langsrijden van een voertuig en het dichtslaan van autoportieren. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door DPA Cauberg-Huygen. Uitgaande van het maximale gebruik, wordt er volgens DPA Cauberg-Huygen voldaan aan de maximale grenswaarden van 70 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode. Het college acht de berekende geluidbelasting, 58 dB(A) in de dagperiode en 60 dB(A) in de avondperiode, vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar en stelt zich op het standpunt dat omwonenden voldoende beschermd worden tegen geluidhinder. In het rapport van 4 september 2019 van ing. R. Herik van Akoestisch Buro Tideman is gereageerd op het onderzoek van DPA Cauberg-Huygen, waarop DPA Cauberg-Huygen bij rapport van 14 september 2018 heeft gereageerd. In hetgeen van de kant van [appellant] en anderen is aangevoerd, ziet de Afdeling onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat bij de berekening van in het bijzonder de maximale geluidbelasting is uitgegaan van niet representatieve uitgangspunten. Dit geldt voor zowel het gebruik, de gehanteerde bronvermogens als de gehanteerde rekenpunten. Anders dan Hanenkamp en anderen menen is de gehanteerde normstelling wel degelijk verantwoord. Een en ander leidt tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college het advies van DPA Cauberg-Huygen niet bij zijn besluitvorming mocht betrekken. Ten aanzien van hetgeen [appellant] en anderen voor het overige hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college, gelet op de aan de orde zijnde afwijking van de beheersverordening en de beleidsruimte die het heeft, niet in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het project heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

Welstand

8.    [appellant] en anderen betogen over welstand dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen tegenadvies hebben overgelegd noch voldoende onderbouwd hebben waarom het door het college gebruikte advies in strijd zou zijn met de geldende welstandscriteria. Daartoe voeren zij aan dat zij een reactie van professor ir. R. Dijkstra van 28 augustus 2018 hebben overgelegd met betrekking tot de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, die concludeert dat er te weinig relevante stukken en informatie beschikbaar is om te kunnen oordelen dat het project stedenbouwkunig en landschappelijk inpasbaar is. Ook voeren zij aan dat de welstandsnota voor deze locatie alleen ziet op gebouwen en dus niet op de inpassing van de visvlonders in de omgeving.

8.1.    Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend."

8.2.    Voor een advies over de welstandstoetsing geldt dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, het college op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten  van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

8.3.    Op 8 oktober 2014 is door welstands-/monumentencommissie Het Oversticht met een zogeheten stempeladvies een positief advies uitgebracht over het project. Op 29 december 2017 heeft de welstandscommissie dit advies toegelicht. De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vlonders wat betreft locatie, geringe afmeting, eenvoudige vormgeving en gebruik van natuurlijk materiaal aansluiten bij de omgeving van het Steenwijkerdiep. Het college heeft dit advies van de welstandscommissie overgenomen en heeft zich op het standpunt gesteld dat het project voldoet aan redelijke eisen van welstand.

8.4.    Dijkstra stelt in zijn rapport dat de welstandscommissie niet zorgvuldig kan oordelen zonder goed plan- en beeldmateriaal en zonder de parkeerplaatsen in acht te nemen. Volgens Dijkstra is de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende onderbouwd met relevant materiaal zoals doorsnedes, impressies en visualisaties.

8.5.    De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college het welstandsadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De Afdeling ziet het in aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de welstandscommissie onvoldoende informatie had om een advies over het bouwen van de visvlonders te kunnen geven. De Afdeling tekent hierbij aan dat de welstandscommissie alleen een advies diende te geven over het bouwen van de visvlonders, omdat op het aanleggen van de parkeerplaatsen geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn. De parkeerplaatsen zijn door de welstandscommissie terecht niet in beschouwing genomen. Overigens acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de welstandscommissie niet een correcte voorstelling had van de plaatselijke situatie, zoals door Dijkstra gesuggereerd. Tevens moet worden opgemerkt dat een belangenafweging zoals door Dijkstra voorgestaan geen onderdeel uitmaakt van het welstandadvies.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020

672.