Uitspraak 201809778/1/R3


Volledige tekst

201809778/1/R3.
Datum uitspraak: 25 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Pijnacker 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben ABB Ontwikkeling B.V. en andere een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2020, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door R.R. Boersma en R. Broekhuijzen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ABB Ontwikkeling B.V. en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigden C] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan "Centrum Pijnacker 2018" betreft een actualisatie van het bestemmingsplan "Centrum Pijnacker" en maakt een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Ter plaatse van een deel van het voormalige Rabobankgebouw op de hoek van het Emmapark en de Julianalaan worden detailhandel, horeca en wonen toegestaan. Hier kunnen ten hoogste vier bouwlagen worden gerealiseerd. Naast dit gebouw worden drie grondgebonden woningen mogelijk gemaakt.

2.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen allen in het plangebied, in de buurt van het voormalige Rabobankgebouw. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan voor het voormalige Rabobankgebouw, onder andere omdat eerdere afspraken niet zijn nagekomen en vanwege vrees voor hinder.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Totstandkoming van het plan

4.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat alternatieve varianten van het plan niet serieus zijn overwogen, terwijl dit wel wordt vermeld in de plantoelichting. Het college heeft de moties van de raad volgens [appellant sub 2] zonder motivering naast zich neergelegd. [appellant sub 1] voert aan dat alleen de voorkeursvariant aan de raad is voorgelegd om een mogelijke claim van de ontwikkelaar in de realisatieovereenkomst uit 2005 te voorkomen. Volgens hem was alleen de voorkeursvariant voor ABB bespreekbaar.

[appellant sub 2] betoogt tevens dat er ten onrechte geen voorbehoud is gemaakt in artikel 14 van de overeenkomst tussen ABB en de gemeente dat de raad akkoord moet gaan met de plannen. De raad is volgens [appellant sub 2] voor het blok gezet door de wijze waarop de overeenkomst is ingevuld.

[appellant sub 2] betoogt ook dat de wijzigingsbevoegdheid die in het ontwerpplan was opgenomen voor de gronden van het voormalige Rabobankgebouw, is omgezet in een positieve bestemming vanwege het belang van ABB. Dit is volgens [appellant sub 2] in strijd met de bedoeling van de wetgever. Vanwege de omzetting van de wijzigingsbevoegdheid naar een positieve bestemming had overleg met de omwonenden moeten plaatsvinden, aldus [appellant sub 2].

[appellant sub 2] voert aan dat het bouwvlak van het voormalige Rabobankgebouw verder reikt dan de perceelgrens. Het oorspronkelijke gebouw viel binnen het perceel kadastraal bekend als Pijnacker, sectie C, nr. 7881 (Emmapark 84); het voorliggende plan benut ook perceel C 10514. [appellant sub 2] betoogt dat het in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat ABB deze extra grond ‘om niet’ verkrijgt.

4.1.    De raad stelt dat het college de alternatieven vertrouwelijk aan de raad heeft gepresenteerd en dat hierbij een globale doorrekening is gegeven. Op deze manier is de raad inzicht geboden in de verschillende alternatieven, op zowel stedenbouwkundig als financieel gebied. Alle aspecten zijn door de raad betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan, waarna de raad heeft gekozen voor de voorkeursvariant van het college.

De raad stelt ervan uit te gaan dat [appellant sub 2] verwijst naar artikel 14 van de realiseringsovereenkomst uit 2005. Deze overeenkomst doet volgens de raad echter niet meer ter zake omdat de gemeente en ABB  in 2015 een nieuwe realiseringsovereenkomst voor bouwdeel C hebben gesloten, waarmee alle eerdere afspraken over bouwdeel C zijn vervangen.

De raad stelt dat er wel overleg heeft plaatsgevonden met omwonenden: eerst met omwonenden aan de Stationsstraat en het Emmapark (even zijde) en later ook met [appellant sub 2] en andere bewoners van het appartementengebouw waar [appellant sub 2] woont.

De raad stelt voorts dat ABB een perceel gemeentegrond niet ‘om niet’ heeft gekregen. De overdracht van die eigendom is onderdeel van een complex aan afspraken tussen de gemeente en ABB.

4.2.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De Afdeling overweegt dat uit de plantoelichting blijkt dat het college een aantal varianten heeft overwogen en voorgelegd aan de raad. Hierbij heeft het college zowel de stedenbouwkundige als financiële consequenties inzichtelijk gemaakt voor de raad. Dat het college een voorkeur had voor een variant en dit aan de raad heeft meegegeven, brengt niet met zich dat de raad de andere voorgelegde alternatieven niet in haar belangenafweging heeft betrokken.

De Afdeling overweegt voorts dat het aan de raad was om haar eigen belangenafweging te maken ondanks de overeenkomst tussen het college en ABB. De raad beoordeelt of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, ook indien er een overeenkomst is gesloten. Uit de behandeling van de zienswijze blijkt dat de betrokken belangen, waaronder de belangen van omwonenden bij behoud van privacy en uitzicht, zijn afgewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Niet aannemelijk is gemaakt dat de raad alleen rekening heeft gehouden met het financiële belang van ABB.

In het ontwerpplan was aan de gronden van het voormalige Rabobankgebouw de bestemming "Centrum" toegekend. Met de in het ontwerpplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kon deze bestemming worden gewijzigd in de bestemmingen "Wonen" en "Tuin". In het vastgestelde plan heeft de raad aan een deel van deze gronden de bestemming "Centrum" toegekend en aan een deel de bestemmingen "Wonen" en "Tuin". Verder zijn in het vastgestelde plan aan twee stroken grond die in het ontwerpplan nog de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" hadden en die met de wijzigingsbevoegdheid de bestemming "Centrum" konden krijgen, de bestemming "Centrum" toegekend. Er bestond naar het oordeel van de Afdeling geen verplichting voor de raad om over deze wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan te overleggen met de bewoners.

Een bestemmingsplan ziet niet op de eigendom van gronden of de wijze waarop de eigendom wordt verkregen. Dat ABB bepaalde gronden om niet zou verkrijgen, is dan ook niet relevant voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Gevolgen voor het woon- en leefklimaat

Privacy en uitzicht

5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan een inbreuk vormt op hun privacy en uitzicht, omdat de afstand tussen hun woningen en het bouwvlak van het voormalige Rabobankgebouw te klein is voor de toegestane maximumbouwhoogte van 14 m. Dit levert volgens hen een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat op.

[appellant sub 2] voert aan dat het gebouw te ruim en massaal zal zijn en dat hij hier hinder van zal ondervinden.

5.1.    De raad stelt dat de bebouwing niet tot een onaanvaardbare aantasting van privacy en uitzicht zal leiden. De stelling dat dit wel het geval is, had volgens de raad onderbouwd moeten worden met een deskundigenonderzoek. De raad stelt dat er geen recht op vrij uitzicht bestaat en dat de privacy niet onevenredig wordt aangetast. Het plangebied betreft een stedelijk gebied waarin omwonenden rekening moeten houden met een zekere mate van inkijk en een bepaalde mate van beperking van de privacy, aldus de raad.

5.2.    De gronden van het voormalige Rabobankgebouw krijgen deels de bestemming "Centrum" en deels de bestemming "Wonen".

Voor een deel van het vlak met de bestemming "Centrum" gelden een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 14 m. Aan dit deel zijn de functieaanduidingen "specifieke vorm van detailhandel - detailhandel op verdieping toegestaan" en "specifieke vorm van horeca - horeca op verdieping toegestaan-1" toegekend. Hier worden maximaal 4 bouwlagen toegestaan.

Ter plaatse van het vlak met de bestemming "Wonen" is de maximumgoothoogte 7 m en de maximumbouwhoogte 12 m. Het maximum aantal wooneenheden is hier drie.

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt:

"De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep en/of bedrijf aan huis;

b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de eerste bouwlaag;

c. publiekgerichte dienstverlening;

d. maatschappelijke voorzieningen;

e. sportvoorzieningen;

f. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel op verdieping toegestaan' (sdh-dhov): tevens voor detailhandel boven de eerste bouwlaag;

g. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca op verdieping toegestaan-1' (sh-hov-1): tevens voor horeca tot en met categorie 2 ter plaatse van de eerste bouwlaag en boven de eerste bouwlaag;

h. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca op verdieping toegestaan-2' (sh-hov-2): tevens voor horeca tot en met categorie 5 ter plaatse van de eerste bouwlaag en boven de eerste bouwlaag;

i. horecabedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1.32 uit ten hoogste categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de eerste bouwlaag;

j. additionele horeca als bedoeld in artikel 1 lid 1.5;

k. ambachtelijke bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de eerste bouwlaag;

l. kantoren, tot een maximumvloeroppervlakte van 500 m2 per vestiging;

m. ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca tot en met categorie 2' (h<2): tevens horecabedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1.32 uit ten hoogste categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de eerste bouwlaag;

n. ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca tot en met categorie 5' (h<5): tevens horecabedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1.32 uit ten hoogste categorie 5, uitsluitend ter plaatse van de eerste bouwlaag;

o. bij deze bestemming behorende werkplaatsen, bergingen, toegangs-, verkeers-, atelier-, praktijk-, kantoor-, en opslagruimten alsmede andere bijbehorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bij horeca behorende terrassen, water en ingeval van wonen ook erven, tuinen, (dak)terrassen en binnenplaatsen."

5.3.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het bouwvlak 11 m is en de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het bouwvlak 25 m.

De Afdeling overweegt dat de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt in het centrum van Pijnacker, een stedelijk gebied. In een stedelijke omgeving zijn dergelijke afstanden niet ongebruikelijk. De maximaal toegestane bouwhoogte van 14 m sluit aan bij de bebouwing in de omgeving. Enig verlies van privacy en uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten gevolge van het plan is niet volledig uit te sluiten. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de privacy en het uitzicht niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] schuin tegenover de beoogde bebouwing wonen. Zij zullen slechts deels op het beoogde gebouw uitkijken en vanuit het beoogde gebouw zal niet recht in de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden gekeken.

Het betoog faalt.

Verlies aan zonlicht

6.    [appellant sub 3] en [appellant sub 1] betogen dat het plan een onaanvaardbare belemmering van zonlicht op hun woningen zal opleveren.

[appellant sub 1] voert aan dat hij door het verlies aan zonlicht in de winter meer zal moeten stoken. In het bezonningsonderzoek zijn de wintermaanden niet meegenomen; het onderzoek schiet daarom tekort volgens [appellant sub 1]. De gemeente geeft in de Staat van wijzigingen aan dat de effecten van de herontwikkeling van de Rabobank-locatie op de bezonning van de woning in de plantoelichting beschreven zal worden. In de plantoelichting is echter niets opgenomen over de bezonning.

[appellant sub 3] betoogt dat de maximaal toegestane bouw- en goothoogte van 12 en 7 m voor de gronden van het voormalige Rabobankgebouw waaraan een woonbestemming is toegekend, leiden tot een onacceptabel verlies aan zonlicht op zijn woning.

6.1.    De raad stelt dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar verlies van (zon)lichttoetreding in de woning van [appellant sub 1]. Dit aspect is nadrukkelijk aan de orde geweest bij het bepalen van het (stedenbouwkundig) uitgangspunt voor de Rabobank-locatie als onderdeel van de ruimtelijke afwegingen. De effecten van het geplande gebouw op de bezonning van andere gebouwen is onderzocht. Hieruit blijkt dat de extra schaduwwerking als gevolg van de nieuwbouw in het voorjaar (juni) gering is. De effecten zullen tijdens de zomerperiode alleen maar kleiner zijn, omdat het zonlicht dan meer loodrecht invalt.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat de planregels, bezien in samenhang met de verbeelding, ter plaatse van een deel van het vlak met de bestemming "Centrum" een goot- en bouwhoogte mogelijk maken van 14 m. [appellant sub 1] woont op een afstand van 11 m van het bouwvlak.

Het bezonningsonderzoek dat de raad heeft laten uitvoeren beperkt zich tot de maanden maart en juni en tot één moment op de dag. Ter zitting is evenwel gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant sub 1] alleen in de winter zonlicht zal verliezen in de ochtenduren. Vanaf 13:00 uur heeft [appellant sub 1] weer zonlicht op zijn woning. De Afdeling acht dat verlies aan zonlichttoetreding op de woning van [appellant sub 1] niet zodanig dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat er geen wettelijke normen voor lichtinval zijn, maar dat aan de lichte TNO-norm van ten minste twee bezonningsuren per dag zal worden voldaan. De raad heeft geen doorslaggevend belang hoeven toekennen aan eventuele hogere stookkosten voor [appellant sub 1].

Het bouwvlak met de bestemming "Wonen" kent een maximumbouwhoogte van 12 m en een maximumgoothoogte van 7 m. De op deze gronden voorziene woningen zullen naast de woning van [appellant sub 3] worden gerealiseerd, op 5 m afstand.

Gelet op de beperkte goot- en bouwhoogte van de voorziene woningen, de afstand van de woning van [appellant sub 3] tot het bouwvlak, en de ligging van het bouwvlak ten opzichte van de woning van [appellant sub 3] heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van het zonlicht op de woning van [appellant sub 3]. De lichtinval in het zijraam van de woning van [appellant sub 3] kan door de voorziene bebouwing verminderen, maar dit zal geen onevenredige afname zijn omdat de lichtinval op de woning van [appellant sub 3] aan de voor- en achterzijde behouden blijft.

Het betoog faalt.

Gebruik oprit

7.    [appellant sub 3] betoogt dat de afstand van 4,1 m tussen het bouwvlak met de bestemming "Wonen" en zijn woning in strijd is met de afspraken die zijn gemaakt over het gebruik van de strook grond langs zijn oprit. Sinds 2009 heeft [appellant sub 3] toestemming van de Rabobank om het pad dat naast zijn oprit ligt te gebruiken als onderdeel van zijn oprit. [appellant sub 3] voert aan dat de gemeente heeft toegezegd dat zijn oprit niet smaller zal worden.

7.1.    De raad stelt dat volgens de Rabobank geen afspraken zijn gemaakt met [appellant sub 3] over het gebruik van de bewuste strook grond. ABB heeft een aanbod gedaan aan [appellant sub 3] om de grond te kopen, maar dit heeft hij afgewezen. De oprit van [appellant sub 3] zal dezelfde breedte behouden. De oprit van [appellant sub 3] is al breder dan de opritten elders aan het Emmapark. De oprit is en blijft breed genoeg voor [appellant sub 3] om er te kunnen parkeren zonder gebruik te hoeven maken van het pad aan de zijde van het voormalige Rabobankgebouw, aldus de raad.

7.2.    In de verbeelding van het plan zit tussen het bouwvlak van de woning van [appellant sub 3] en het bouwvlak ten behoeve van de nieuw te bouwen woningen een afstand van ongeveer 5 m. Aan deze gronden is de bestemming "Wonen" toegekend. Hiermee is de oprit van [appellant sub 3] als zodanig bestemd. Of de daarnaast gelegen strook grond, waaraan eveneens de bestemming "Wonen" is toegekend, al dan niet door [appellant sub 3] mag worden gebruikt, is een privaatrechtelijke kwestie die geen regeling kan vinden in een bestemmingsplan. De toegekende bestemming verzet zich in ieder geval niet tegen dergelijk gebruik.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020

271-944.