Uitspraak 201904249/1/A1


Volledige tekst

201904249/1/A1.
Datum uitspraak: 25 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2019 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: oracs) in de wijk Vissershaven in het stadsdeel Scheveningen in Den Haag.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2020, waar [appellant en anderen], bijgestaan door mr. W.J.P. Raaijmakers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm, W. van der Eijk en J.A. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van oracs in de wijk Vissershaven (wijk 2) in het stadsdeel Scheveningen in Den Haag. In het ontwerpbesluit was in de Koppelstokstraat tegenover huisnummer 90 een locatie opgenomen voor de plaatsing van oracs. Die locatie werd aangeduid met nummer 02-10B. In het definitieve besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op die locatie geen oracs kunnen worden geplaatst, omdat er een uitrit is. Daarom is voor een nieuwe locatie gekozen, namelijk tegenover huisnummer 94. Deze nieuwe locatie heeft in het besluit het nummer 02-10C. [appellant] en anderen wonen in de directe omgeving van de nieuwe locatie. Zij vrezen overlast van oracs op die locatie.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze van een locatie voor oracs moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

2.1.    Het college heeft bij de vaststelling van het plaatsingsplan de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Raadsvoorstel ondergrondse restafvalcontainers" met kenmerk RIS160943, gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:

- Loopafstand: De maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.

- Parkeren: Het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: Zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur: Zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).

- Overige obstakels: Zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).

- Bereikbaarheid leegwagen: De leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.

- Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.

De aangewezen locatie

3.    [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie tegenover huisnummer 94 in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen voor de plaatsing van oracs. Zij voeren daarover aan dat hun appartementencomplex een inpandige voorziening heeft voor de inzameling van huishoudelijk afval, zodat zij zelf geen gebruik zullen maken van de oracs. Zij vinden het vreemd dat zij wel de lasten van de oracs zullen hebben, maar niet de lusten.

3.1.    De omstandigheid dat [appellant] en anderen geen gebruik zullen maken van de oracs, maakt de locatie op zichzelf niet ongeschikt. Gelet op de beleidsruimte die het college heeft, maakt die omstandigheid ook niet dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Andere omwonenden zullen wel gebruik maken van de oracs.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] en anderen betogen dat uit een enquête van de gemeente Den Haag volgt dat de parkeerdruk in de omgeving dr. Lelykade inclusief Koppelstok- Menninck- Datheestraat op bijna 116% gemiddeld ligt en dus boven de door het college gehanteerde norm van 90%. Door het plaatsen van de oracs verdwijnen parkeerplaatsen, waardoor de parkeerdruk in de buurt nog meer toeneemt.

4.1.    In de Nota van antwoord en het verweerschrift heeft het college toegelicht dat een van de uitgangspunten bij het bepalen van de locaties voor het plaatsen van oracs is dat het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt. Hierbij wordt gekeken naar de parkeerdruk op wijkniveau. Van een parkeerprobleem is sprake als de parkeerdruk boven de 90% ligt. Die situatie doet zich volgens het college na plaatsing van de oracs in de wijk Vissershaven niet voor. Uit een parkeerdrukonderzoek dat in 2018 is uitgevoerd volgt dat de parkeerdruk op wijkniveau 72,4% is.

4.2.    Anders dan waarvan [appellant] en anderen uitgaan, volgt uit de enquête van de gemeente Den Haag niet dat de parkeerdruk in de wijk op bijna 116% ligt en daarmee boven de door het college gehanteerde norm van 90%. De tabel met parkeertellingen bevat de uitkomsten van een parkeerdrukonderzoek van de omgeving van de dr. Lelykade en niet van de wijk Vissershaven. Het college heeft er bewust voor gekozen om bij de beoordeling of een locatie geschikt is voor het plaatsen van oracs naar de parkeerdruk op wijkniveau te kijken. Dat heeft het college in redelijkheid kunnen doen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:838. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat het college ter zitting deugdelijk heeft toegelicht dat de keuze om bij het ene parkeerdrukonderzoek te kijken naar enkele straten en bij het andere onderzoek naar de hele wijk, niet willekeurig is. De enquête over de parkeerdruk in de omgeving van de dr. Lelykade is gedaan met het oog op de vraag of betaald parkeren moest worden ingevoerd. Die enquête had dus een andere achtergrond dan het onderzoek dat is gedaan naar de parkeerdruk in de hele wijk.

Aangezien uit onderzoek blijkt dat de parkeerdruk in de wijk minder dan 90% is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie vanwege de parkeerdruk niet had mogen aanwijzen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] en anderen betogen dat de locatie van de oracs is gelegen nabij de in- en uitrit van de garage van het appartementencomplex. Bij het legen van de oracs zal de uitrit van de garage worden geblokkeerd, wat tot onveilige situaties zal leiden. Verder wordt het zicht bij het verlaten van de garage beperkt door de oracs.

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de locatie van de oracs niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties door blokkering van de uitrit. De vuilniswagen staat maar kort in de straat stil en Haagse Milieu Services heeft  als proef de route gereden en geen problemen met legen ondervonden. Verder wijst het college erop dat de omvang van de oracs beperkt is.

5.2.    Gelet op de toelichting van het college ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie tot onveilige situaties zal leiden. De vuilniswagen staat maar een paar minuten per week stil bij de oracs. Verder zouden [appellant] en anderen ook op de vuilniswagen moeten wachten als de oracs op een andere plek in de straat zouden staan en daar zouden worden geleegd. Ook is van belang dat de maximale snelheid van het verkeer in de straat laag is en dat de omvang van een orac beperkt is, kleiner zelfs dan van een geparkeerde auto in de straat. Het is dan ook niet aannemelijk dat door het plaatsen van de oracs een gevaarlijke, onoverzichtelijke verkeerssituatie zal ontstaan.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] en anderen betogen dat de keuze voor de locatie ingrijpend is, omdat de oracs op minder dan 2,60 m van de gevel van het appartementencomplex komen te liggen. Door de aanwezige groenvoorziening blijft een doorgang van slechts 1,80 m over. [appellant] en anderen wijzen erop dat de impact van oracs op deze locatie groot is, vanwege de moderne bouwstijl van het appartementencomplex. De gevel aan de kant van de Koppelstokstraat bestaat grotendeels uit glas. Het plaatsen van de oracs voor het appartementencomplex zorgt daardoor voor een heel andere woonbeleving. Ook hebben [appellant] en anderen gesteld dat de aanwezigheid van de oracs op de locatie zal leiden tot geur-, geluid- en trillinghinder. Dit geldt volgens hen te meer, omdat het woon- en slaapgedeelte van de appartementen zich achter de glazen pui bevindt.

6.1.    Het college heeft in de Nota van antwoord, het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat het een minimumafstand tussen de gevel en de oracs van 1,50 m hanteert. De afstand tussen de gevel en de oracs is in dit specifieke geval 2,50 m. Daarmee is de doorgang voor rolstoelgebruikers en kinderwagens gewaarborgd. Daarnaast heeft het college toegelicht dat de omvang van de oracs beperkt is, omdat ze grotendeels onder de grond worden geplaatst en de hoogte van het bovengrondse gedeelte ongeveer 1 m bedraagt. Ook heeft het erop gewezen dat oracs al jaren in Den Haag worden gebruikt en dat de gemeente nauwelijks klachten over geluid- of geuroverlast krijgt. Dit komt volgens het college doordat de oracs grotendeels onder de grond worden geplaatst en de opening bestaat uit twee halve schalen die tegen elkaar indraaien en voorzien zijn van rubberen dempers. Verder heeft het college erop gewezen dat het legen van de oracs doorgaans gebeurt op werkdagen tussen 7.00 uur en 22.00 uur en maar 5 tot 10 minuten duurt.

6.2.    Gelet op deze toelichting heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom zich geen onaanvaardbare aantasting van het woongenot zal voordoen. De Afdeling begrijpt dat het uitzicht van [appellant] en anderen in enige mate zal worden aangetast door de plaatsing van de oracs, zeker omdat hun gevel voor een groot deel uit glas bestaat. Dit betekent echter niet dat daarom het plaatsingsplan onrechtmatig is. De oracs worden geplaatst op een afstand van 2,50 m van de gevel, zodat ruim wordt voldaan aan de minimum afstand van 1,50 m die het college hanteert. Verder is de omvang van de oracs bovengronds beperkt en kleiner dan van een geparkeerde auto, zodat de aantasting van het uitzicht beperkt is.

Ook in de vrees voor geur-, geluid- en trillinghinder heeft het college geen reden hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van deze locatie. De oracs hebben voorzieningen om geluid- en geuroverlast te beperken en zoals het college ter zitting heeft toegelicht ontvangt de gemeente nauwelijks klachten over geluid- en geurhinder. Verder duurt het legen van de oracs maar een paar minuten per week, zodat eventuele overlast daarvan beperkt zal zijn.

Het betoog faalt.

7.    Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de door [appellant] en anderen aangedragen omstandigheden op zichzelf bezien geen aanleiding geven voor het oordeel dat het college deze locatie niet had mogen aanwijzen voor het plaatsen van oracs. Ook in onderlinge samenhang bezien ziet de Afdeling daarvoor geen aanleiding. De aangevoerde omstandigheden zijn niet zo bijzonder dat zij samen maken dat het college ondanks zijn beleidsvrijheid niet voor deze locatie had mogen kiezen.

Alternatieven

8.    [appellant] en anderen betogen dat er drie alternatieven zijn die beter zijn dan het plaatsen van de oracs op de door het college aangewezen locatie. Ten eerste wijzen zij op een locatie voor de blinde muur aan de Koppelstokstraat tegenover nummers 110 tot en met 130. Ten tweede wijzen zij op een locatie in de Menninckstraat tegenover nummer 2. Tot slot wijzen zij op de mogelijkheid om op de aangewezen locatie één orac te plaatsen en niet twee.

8.1.    Over de locaties aan de Koppelstokstraat voor de blinde muur tegenover nummers 110 en 130 heeft het college toegelicht dat daar uitritten, kabels en leidingen en een mantelbuis aanwezig zijn, zodat daar geen oracs kunnen worden geplaatst. Weliswaar is bij het graven van proefsleuven op de aangewezen locatie gebleken dat zich daar ook kabels in de grond bevinden, namelijk een glasvezelkabel, maar voor het plaatsen van oracs lag deze kabel niet in de weg, aldus het college.

8.2.    Gelet op deze toelichting, de op de zitting bekeken foto’s en de tekening met de resultaten van de gegraven proefsleuven die het college heeft toegezonden, is aannemelijk dat de locaties voor de blinde muur vanwege de aanwezigheid van uitritten, kabels en leidingen niet geschikt zijn voor het plaatsen van oracs, althans niet veel geschikter dan de aangewezen locatie.

8.3.    Over de alternatieve locatie in de Menninckstraat tegenover nummer 2 heeft het college toegelicht dat in het ontwerpbesluit de oracs waren voorzien in de Menninckstraat, maar dat het ervoor heeft gekozen om in het definitieve plaatsingsplan de oracs te plaatsen vlak naast de locatie waar ook al oracs stonden vóór de bouw van het appartementencomplex. De aangewezen locatie was ten tijde van het ontwerpbesluit al in beeld, maar door de bouwwerkzaamheden aan het appartementencomplex konden er destijds geen proefsleuven worden gegraven. Dit was wel nodig, omdat de oracs door de bouw van het appartementencomplex niet op precies dezelfde locatie teruggeplaatst konden worden. Na het nemen van het ontwerpbesluit zijn alsnog proefsleuven gegraven en is gebleken dat de aangewezen locatie geschikt is, aldus het college.

8.4.    Uit het feit dat het college in eerste instantie had gekozen voor de locatie in de Menninckstraat kan worden afgeleid dat het college die locatie destijds geschikt vond voor het plaatsen van oracs. Het college had bij het definitieve besluit mogelijk ook voor die locatie kunnen kiezen. Maar dat is niet voldoende voor het oordeel dat het college dat ook had moeten doen. Zoals hiervoor onder 2 is overwogen, moet een alternatieve locatie zoveel beter zijn, dat het college in redelijkheid had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Dat is hier niet het geval. Sterker nog, het college heeft aan de hand van een kaart met loopafstanden ter zitting overtuigend toegelicht dat de loopafstand bij de alternatieve locatie voor sommige mensen groter wordt dan 75 m. Dat is in strijd met de randvoorwaarden die het college heeft gehanteerd. Het is juist dat het college in de overschrijding van die afstand bij het nemen van het ontwerpbesluit geen beletsel zag om de locatie in de Menninckstraat aan te wijzen. Maar naar aanleiding van de zienswijzen heeft het college opnieuw gekeken naar de situatie en alsnog vastgehouden aan de afstand van 75 m. Dat mocht het college doen. De conclusie is dan ook dat de locatie in de Menninckstraat niet zoveel beter is dat het college die had moeten kiezen.

8.5.    Het alternatief om één orac te plaatsen op de aangewezen locatie in plaats van twee vindt het college niet wenselijk, onder meer omdat het college het belangrijk vindt dat als er een storing is, mensen bij een direct naastgelegen orac hun vuil kwijt kunnen. Naar het oordeel van de Afdeling is dit standpunt van het college redelijk en heeft het daarom niet hoeven kiezen voor het plaatsen van één orac.

8.6.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieven niet zoveel beter dat het college voor die alternatieven had moeten kiezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.    Het beroep is ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Roessel


griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020

457-935.