Uitspraak 201905191/1/R2


Volledige tekst

201905191/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Etten-Leur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juni 2019 in zaak nr. 18/8495 in het geding tussen onder meer:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het college voorschrift 4 van een aan Varkensbedrijf Banken B.V. verleende omgevingsvergunning gewijzigd.

Bij besluit van 20 november 2018 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 5 juli 2018 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 6 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2020, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door A.N.T.M. van Hooijdonk en P.A.J.M. Perdaems, verschenen. Verder is ter zitting Varkensbedrijf Banken, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft Varkensbedrijf Banken bij besluit van 21 juni 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een vleesvarkensstal op het perceel Bankenstraat 61 te Etten-Leur (hierna: het perceel). Bij besluit van 17 juni 2015 heeft het college het besluit van 21 juni 2012 gewijzigd in die zin dat voorschrift 4 van dat besluit is ingetrokken en aan dit besluit een nieuw voorschrift 4 is verbonden. De gewijzigde omgevingsvergunning is met de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2864) onherroepelijk geworden.

Varkensbedrijf Banken heeft op 4 mei 2018 een verzoek ingediend tot wijziging van voorschrift 4. In het besluit van 5 juli 2018, dat bij besluit van 20 november 2018 in stand is gelaten, is het voorschrift gewijzigd in die zin dat de aanleg van een zogenoemde droge blusleiding is geaccepteerd als een gelijkwaardig alternatief voor het bereikbaar maken van de achterzijde van het perceel voor blusvoertuigen.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank voor zover hier van belang overwogen dat geen erfverharding is aangevraagd en dat die ook niet is vergund. Op de inrichtingstekening bij het verzoek van 4 mei 2018 is weliswaar een grasstrook van grastegels, open betontegels waar gras doorheen kan groeien, ingetekend. Die is echter niet aangevraagd en niet vergund, aldus de rechtbank. Zij komt daarom niet toe aan de vraag of het aanleggen van een erfverharding met dergelijke tegels in strijd is met het bestemmingsplan.

Beoordeling van het hoger beroep

2.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het verzoek van 4 mei 2018 het aanbrengen van grastegels niet is aangevraagd en dat dit in het besluit van 5 juli 2018 ook niet is vergund. Zij voeren aan dat de grastegels nodig zijn om de achterzijde van de varkensstal bereikbaar te maken voor brandweervoertuigen en de droge blusleiding goed te kunnen gebruiken. Daarbij komt dat een "grasstrook voorzien van grastegels" in de tekst van het verzoek van Varkensbedrijf Banken van 4 mei 2018 is genoemd en ook is ingetekend op de inrichtingstekening die als bijlage bij dat verzoek is gevoegd.

2.1.     In het besluit van 5 juli 2018, dat bij besluit van 20 november 2018 in stand is gelaten, is voorschrift 4 als volgt geformuleerd: "Bij de bouw van het vergunde project dient gelijktijdig een droge blusleiding te worden aangebracht met twee brandslangaansluitingen ter hoogte van de deuren in de zuidgevel van de nieuwe varkensstal en een aansluitvoorziening achter op het perceel, een en ander overeenkomstig de bij het verzoek van 4 mei 2018 gevoegde tekening met toelichting. Deze gelijkwaardige oplossing als hiervoor bedoeld moet bij het gebruik van het bouwwerk in stand worden gehouden."

2.2.    In het verzoek van 4 mei 2018 heeft Varkensbedrijf Banken een toelichting gegeven op haar verzoek om voorschrift 4 te wijzigen. Dat voorschrift heeft betrekking op de bereikbaarheid van de achterzijde van het perceel door de brandweer. Varkensbedrijf Banken heeft verzocht om de aanleg van een droge blusleiding vanaf de opstelplaats voor blusvoertuigen aan de voorzijde van het perceel naar de achterkant van de stal toe te staan. Bij de opstelplaats is een primaire bluswatervoorziening aanwezig die druk op de droge blusleiding kan opbouwen waardoor bij de deuren van de varkensstal en bij de aansluitvoorziening aan de achterzijde van de varkensstal voldoende druk op het water bestaat en directe inzet van de brandweer mogelijk is. In de toelichting is verder opgenomen dat tussen de stal en de aan te leggen beplanting een groenstrook van circa 2,7 m breed wordt aangelegd waarlangs de brandweer met de benodigde hulpmiddelen naar achteren kan. Daarnaast is opgenomen: "Er wordt een verhard pad gemaakt vanaf de voedingsaansluiting naar de brandslangaansluitingen door middel van een grasstrook voorzien van grastegels 125 cm breed waardoor een adequate verharding ontstaat. Deze strook blijft gevrijwaard van obstakels. […] Aangaande bovenstaande verzoeken wij u in overeenstemming met artikel 1.3 "Gelijkwaardigheidsbepaling" van het Bouwbesluit het voorschrift over de bereikbaarheid met blusvoertuigen van de achterzijde van de varkensstal zodanig te wijzigen dat de aanleg van de droge blusleiding, voedingsaansluiting en brandslangaansluitingen en aftapinrichting mogelijk maakt."

Op de situatieschets is aangegeven hoe de droge blusleiding zal worden aangelegd. Eveneens is aangegeven dat naast de stal een grasstrook voorzien van grastegels zal worden aangelegd.

2.3.    Anders dan de rechtbank heeft overwogen, omvat het verzoek van 4 mei 2018 en de daarbij gevoegde situatieschets mede het aanbrengen van de grastegels, zijnde open betontegels waar gras in kan groeien. Daarbij is van belang dat het bij besluit van 20 november 2018 in stand gelaten besluit van 5 juli 2018 verwijst naar het verzoek en de situatieschets en dat deze stukken ook deel uitmaken van dat besluit. Omdat in het verzoek uitdrukkelijk is opgenomen dat een verhard pad wordt gemaakt bestaande uit grastegels en deze grastegels ook zijn ingetekend op de situatieschets, is in het besluit van 5 juli 2018 toestemming gegeven voor het aanbrengen van de grastegels. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

3.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aanbrengen van de grastegels leidt tot een verharding en dat deze verharding is voorzien op gronden met de functieaanduiding 'houtsingel'. Volgens hen volgt uit het bestemmingsplan dat in dat geval een omgevingsvergunning nodig is. Zij voeren aan dat de verharding in strijd is met het bestemmingsplan, omdat op de gronden geen verharding mag worden aangebracht.

3.1.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op de grond waarop de verharding is voorzien de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" met grotendeels de functieaanduiding "houtsingel".

Artikel 3, lid 3.3, van de planregels luidt:

"3.3 Specifieke gebruiksregels

a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 5 wordt in ieder geval verstaan:

1. […]

2. Het gebruik van de gronden gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor het aanbrengen van verhardingen, behoudens voor zover deze verhardingen ten dienste staan van de waterberging dan wel de landschappelijke inpassing."

Artikel 5 luidt:

"5. Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in dit bestemmingsplan begrepen gronden, alsmede gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming."

3.2.    Anders dan het college ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, zijn de grastegels te beschouwen als verharding. Dat volgt ook uit de toelichting bij het verzoek van 4 mei 2018 waarin is opgenomen dat met de grastegels "een verhard pad" wordt gemaakt en aldus "een adequate verharding" ontstaat. Tussen partijen is niet in geschil dat deze verharding buiten het bouwvlak is voorzien.

Uit artikel 3, lid 3.2, onder a, onder 2, van de planregels volgt dat verhardingen op gronden die niet de aanduiding 'bouwvlak' hebben alleen zijn toegestaan als die ten dienste staan van de waterberging of de landschappelijke inpassing. Tussen partijen is niet in geschil dat de verharding niet ten dienste staat van waterberging. Ter zitting van de Afdeling heeft Varkensbedrijf Banken toegelicht dat de verharding niet nodig is voor het goed functioneren van de droge blusleiding en het gebruik daarvan door de brandweer, maar is bedoeld om onderhoud aan de groenstrook mogelijk te maken. Deze groenstrook is bedoeld voor de landschappelijke inpassing van de varkensstal. Het college heeft ter zitting bevestigd dat deze groenstrook langs de zuidgevel van de stal bedoeld is om de houtsingel te kunnen onderhouden die in het kader van de landschappelijke inpassing overeenkomstig het beplantingsplan wordt aangelegd. Dat betekent dat de verharding ten dienste staat van de landschappelijke inpassing. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanleg van de verharding in strijd is met het bestemmingsplan. Nu voor de aanleg van de verharding ook geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste 1, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, kan de verharding zonder omgevingsvergunning worden gerealiseerd.

Het betoog faalt.

4.    [appellant A] en [appellant B] betogen voor het eerst in hoger beroep dat de omkasting van de brandkranen als bouwwerken, geen gebouwen, moeten worden aangemerkt en dat deze buiten het bouwvlak zijn gesitueerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant A] en [appellant B] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, hadden behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.

Conclusie

5.    Het betoog van [appellant A] en [appellant B] over de vraag of een verharding is vergund, is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.2 is voor de aanleg van de verharding geen omgevingsvergunning nodig. Dat betekent dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de verharding in strijd is met het bestemmingsplan. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, met verbetering van de gronden waarop deze rust te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020

724.