Uitspraak 201904875/1/R2


Volledige tekst

201904875/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Landgraaf,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 mei 2019 in zaak nr. 18/2122 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het woonhuis op het perceel [locatie 1] te Landgraaf (hierna: het perceel).

Bij besluit van 14 november 2017 heeft het college een gewijzigde omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het woonhuis op het perceel.

Bij besluit van 20 juli 2018 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 10 april 2017 en ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 14 november 2017 en het besluit van 14 november 2017 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 17 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en door mr. Teeuwen, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Costongs-Muris, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [vergunninghouder] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de legalisering van een reeds gerealiseerde uitbreiding van zijn woning. Het bouwplan voorziet in de realisering van een aanbouw op de begane grond, een uitbreiding van de kelder en de verplaatsing en uitbreiding van de garage. Deze uitbreiding is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Parkheide/Waubach-Noord" (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning - voor zover hier van belang - in het besluit van 14 november 2017 verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). [appellant] woont op het perceel [locatie 2] in Landgraaf. Hij vreest dat realisering van het bouwplan leidt tot verslechtering van zijn woon- en leefklimaat.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij overweegt ook dat [appellant] ter zitting heeft aangevoerd dat het muurtje op het terras hoger zou zijn dan 1,2 m, waardoor in strijd met het bestemmingsplan een extra bouwlaag ontstaat. Omdat dit standpunt voor het eerst op de zitting is aangevoerd en niet is onderbouwd, heeft de rechtbank deze grond buiten beschouwing gelaten. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat minder dan 50% van het perceel wordt bebouwd.

In hoger beroep is alleen nog in geschil of het bouwplan leidt tot een toename van het aantal bouwlagen als bedoeld in het bestemmingsplan.

Beoordeling van het hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verleende omgevingsvergunning tot gevolg heeft dat mogelijk in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan een derde bouwlaag ontstaat, terwijl daarvoor in het besluit van 14 november 2017 niet van het bestemmingsplan is afgeweken. [appellant] voert aan dat uit de bouwtekeningen niet duidelijk blijkt dat de bovenkant van de kelder minder dan 1,2 m boven maaiveld is gelegen. Volgens hem kan uit het aantal bakstenen waaruit het muurtje tussen terras en gazon bestaat, gelet op de gebruikelijk maatvoering daarvan, worden afgeleid dat dit muurtje minimaal 1,2 m boven het maaiveld is gelegen. Gelet hierop en omdat het muurtje even hoog is als het terras en dat terras is onderkelderd, is niet uitgesloten dat de realisering van de kelder leidt tot het creëren van een bouwlaag als bedoeld in het bestemmingsplan waardoor de woning in strijd met het bestemmingsplan niet langer bestaat uit twee, maar uit drie bouwlagen, aldus [appellant].

2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden" met onder meer de aanduiding "2 bouwlagen".

Artikel 10 van de planvoorschriften luidt:

"Lid A. Doeleindenomschrijving.

De op de plankaart voor woondoeleinden aangegeven gronden zijn bestemd voor:

a. woondoeleinden […]

Lid C. Gebruik van de grond voor bebouwing.

Op de tot woondoeleinden bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere gebouwen worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

a. Voor gebouwen gelden daarbij de volgden bepalingen:

1. het rechtervlak van de op de plankaart aangegeven matrix geeft het maximaal aantal bouwlagen aan voor de aaneengesloten gronden, […]."

Artikel 1 luidt:

"1. […]

20. bouwlaag: een gedeelte van een gebouw, dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouwen, zolders en overig onder de kap bevindende ruimten en met een maximale hoogte van 3,20 m voor woningen en 4,50 m voor andere gebouwen.

21. […]

48. maaiveld: de bovenkant van een terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

49. […]

52. onderbouw: een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt met een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.

53. […]."

2.2.    Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van de woning met een onderkelderde aanbouw aan de achterzijde van de woning. De onderkeldering is ook voorzien onder het verhoogde terras achter de woning. Ter illustratie wordt verwezen naar de onderstaande afbeelding A. Op deze afbeelding is een doorsnede van de woning zichtbaar, waarbij de straatzijde aan de linkerkant van de woning ligt. De uitbouw en de onderkeldering zijn zichtbaar op het rechterdeel van de afbeelding. Het verhoogde terras is met een muurtje afgescheiden van het gazon achter de woning. Vanaf het terras gaat een trapje naar het gazon.

Afbeelding A

2.3.    Tussen partijen is niet in geschil dat de woning volgens het bestemmingsplan mag bestaan uit maximaal twee bouwlagen. Bij het bepalen van het aantal bouwlagen worden onderbouwen en zolders niet meegerekend. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vergunde onderkeldering tot gevolg heeft dat een extra bouwlaag ontstaat. Dat is volgens [appellant] mogelijk het geval omdat de kelder onder het verhoogde terras meer dan 1,2 m boven het maaiveld uitsteekt en niet als een onderbouw zoals bedoeld in het bestemmingsplan kan worden aangemerkt.

2.4.    De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de onderkeldering moet worden aangemerkt als een bouwlaag. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Zijn stelling dat het muurtje tussen het terras en het gazon bestaat uit 12 bakstenen en dat gelet op dit aantal en de aanwezige voegen aannemelijk is dat het terras meer dan 1,2 m boven maaiveld ligt, wordt niet gevolgd. Daargelaten dat niet de hoogte van het muurtje, maar de hoogte van het iets lagere terras doorslaggevend is, geldt dat het college ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht dat aan de hand van de op de bouwtekening gebruikte schaal de hoogte van het terras kan worden bepaald. Volgens het college blijkt dan dat het terras, ervan uitgaande dat het gazon als maaiveld moet worden aangemerkt, is gelegen op een hoogte van ongeveer 70 of 80 cm boven het maaiveld en in ieder geval minder dan 1,2 m boven het maaiveld. Het college heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat de bouwtekeningen duidelijk zijn en dat de onder het terras voorziene kelder moet worden aangemerkt als een onderbouw. Omdat uit artikel 1, onder 20, van de planvoorschriften volgt dat een onderbouw wordt uitgezonderd bij het bepalen van het aantal bouwlagen, bestaat de woning uit twee bouwlagen als bedoeld in het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020

724.