Uitspraak 202000958/2/R1


Volledige tekst

202000958/2/R1.
Datum uitspraak: 17 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Scheveningen in de wijk Geuzenkwartier (buurt 8) te Den Haag.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 februari 2020, waar [verzoeker] en [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in het Geuzenkwartier aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van drie ORAC's ter hoogte van de Van Boetzelaerlaan 102, nabij de kruising met de Sonoystraat te Den Haag (locatie 08-03A; hierna: de locatie). [verzoeker] en anderen wonen allen in de directe nabijheid van de locatie. Zij kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.

3.    [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorziening te treffen om te voorkomen dat de ORAC's op de locatie worden geplaatst voordat op hun beroep is beslist. Zij hebben aangevoerd dat de locatie zich dicht op hun woningen bevindt en hebben enkele alternatieve locaties genoemd waaraan het college volgens hen de voorkeur had moeten geven.

4.    Ter zitting heeft het college toegezegd dat het de door [verzoeker] en anderen voorgestelde locatie voor het café aan de Van Boetzelaerlaan 108 aan de andere kant van de kruising tussen de Van Boetzelaerlaan en de Sonoystraat alsnog nader zou beoordelen.

Bij brief van 21 februari 2020 heeft het college te kennen gegeven dat het deze locatie niet geschikt acht voor de plaatsing van ORAC's. Het college heeft naar voren gebracht dat zich hier een gasleiding bevindt die in de weg staat aan plaatsing van ORAC's. Bovendien zullen de maximale loopafstanden voor gebruikers van ORAC's op deze locatie toenemen van 154 m naar 165 m. Daar komt bij dat volgens het college gerede twijfel bestaat of de kruin van de boom aan de andere kant van de rijstrook van de Van Boetzelaerlaan bij het legen van de ORAC's niet zal worden geraakt.

Bij brief van 4 maart 2020 hebben [verzoeker] en anderen hierop gereageerd. Zij betwisten niet dat zich op de door hen voorgestelde locatie bij het café een gasleiding bevindt, maar voeren aan dat ook op de aangewezen locatie verplaatsing van kabels en leidingen noodzakelijk zal zijn, gelet op de aanwezige straatverlichting. Daarom is deze voorgestelde locatie volgens hen in zoverre niet minder geschikt dan de aangewezen locatie. Wat betreft de toename van de maximale loopafstand voeren [verzoeker] en anderen aan dat het college bij het vaststellen van het plaatsingsplan een maximale loopafstand voor bewoners van de Van Lumeystraat van 167 m aanvaardbaar heeft geacht. Verder stellen [verzoeker] en anderen zich op het standpunt dat bomen op de middenstrook van de Van Boetzelaerlaan geen reële belemmering vormen om te kiezen voor een locatie daar. Volgens hen bestaat voldoende ruimte om ORAC's naast bomen te plaatsen. Juist op de aangewezen locatie bevindt zich een straatlantaarn direct bij de ORAC's, die volgens het college blijkbaar geen belemmering vormt om de ORAC's te plaatsen en te legen, aldus [verzoeker] en anderen.

5.    In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen reden om aan te nemen dat de door het college aangewezen locatie op zichzelf ongeschikt is. Het enkele bestaan van geschikte alternatieve locaties is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat het college de locatie niet had mogen aanwijzen. Een voorgestelde locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat het college in redelijkheid niet voor de aangewezen locatie had mogen kiezen.

Het is de voorzieningenrechter op voorhand niet gebleken dat die situatie zich hier voordoet. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de ligging van een gasleiding onder de voorgestelde locatie voor het café maakt dat deze locatie ongeschikt is. De enkele aanwezigheid van straatverlichting bij de aangewezen locatie is onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat ook daar verplaatsing van kabels en leidingen nodig zal zijn en dat het college daarom ook verplaatsing van een gasleiding niet bezwaarlijk zou mogen achten. De vraag of deze locatie ook om andere redenen ongeschikt is kan daarmee in het midden blijven. Wat betreft de voorgestelde verplaatsing naar de middenstrook van de Van Boetzelaerlaan heeft het college al in de Nota van Antwoord bij het plaatsingsplan aangegeven dat de daar aanwezige bomen plaatsing van ORAC's daar niet mogelijk maken. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter duidt de aanwezigheid van een straatlantaarn direct bij de aangewezen locatie er niet op dat ook de aanwezigheid van bomen geen belemmering kan vormen voor de plaatsing en het legen van ORAC's. Het ruimtebeslag van een straatlantaarn is niet vergelijkbaar met dat van de wortels en de kruin van een boom.

6.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond voor het oordeel dat het college de locatie in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen. De belangen van [verzoeker] en anderen bij schorsing van de aanwijzing van de locatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig groot, dat het belang bij plaatsing van de ORAC's op de locatie daarvoor moet wijken. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat plaatsing van de ORAC's voordat in de bodemprocedure op het beroep van [verzoeker] en anderen is beslist, geen onomkeerbare gevolgen heeft. Mocht de uitkomst van die bodemprocedure zijn dat het college de locatie niet had mogen aanwijzen, dan zullen geplaatste ORAC's alsnog van de aangewezen locatie moeten worden verwijderd.

7.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Witsen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2020

727.