Uitspraak 201903525/1/A1


Volledige tekst

201903525/1/A1.
Datum uitspraak: 18 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant] in enkelvoud), beiden wonend te Arnhem,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2018 heeft het college besloten tot het onder meer aanwijzen van de locatie, Mr. J.P. Oudsingel (lees: mr. P.J. Oudsingel) ter hoogte van de woning met huisnummer [locatie 1] in Arnhem, voor het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer ten behoeve van de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen (hierna: een OAC).

Bij besluit van 22 maart 2019 heeft het college het door [appellant A] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het aanwijzingsbesluit in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2020, waar [appellant A], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel en B. Verweij, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij brief van 21 augustus 2017 (hierna: de bewonersbrief) heeft het college [appellant] geïnformeerd over de voorgenomen aanwijzing van de Mr. P.J. Oudsingel, ter hoogte van de woning met huisnummer [locatie 2], als locatie waar een ondergrondse container voor plastic (hierna: een PMD) zou worden geplaatst. Bij besluit van 11 juni 2018 heeft het college besloten om de locatie ter hoogte van de woning met huisnummer [locatie 1], de woning van [appellant], aan te wijzen voor het plaatsen van de PMD. Deze PMD is bedoeld voor de bewoners van de seniorenflat tegenover de woning van [appellant]. Op de stoep voor de seniorenflat staan twee ondergrondse containers voor papier en restafval.

[appellant] is het niet eens met de aanwijzing van deze locatie.

Omvang van het geding

2.    De Afdeling stelt voorop dat het beroep slechts betrekking heeft op het besluit van 22 maart 2019 en de bij besluit van 11 juni 2018 aangewezen locaties voor de plaatsing van een OAC waartegen het bezwaar van [appellant] is gericht. Stellingen met betrekking tot containers op andere locaties vallen buiten het omvang van het geding en zullen daarom niet worden besproken.

Voorbereiding van het besluit

3.    [appellant] betoogt dat het college het besluit van 11 juni 2018 onzorgvuldig heeft voorbereid. Daartoe voert hij aan dat het college de aangewezen locatie pas met het besluit van 11 juni 2018 kenbaar heeft gemaakt, terwijl in de daaraan voorafgaande correspondentie sprake was van andere locaties voor het plaatsen van de PMD. Voorts voert hij daartoe aan dat het college hem ten onrechte niet op de hoogte heeft gehouden over het moment van bekendmaking van het aanwijzingsbesluit. Hij stelt verder dat het college ten onrechte niet binnen zes weken heeft gereageerd op de door hem op 19 september 2017 schriftelijk kenbaar gemaakte bezwaren, ondanks dat hij meerdere malen heeft verzocht om een reactie op zijn in september 2017 ingediende bezwaren tegen de aanwijzing van de locatie Mr. P.J. Oudsingel ter hoogte van de woning met huisnummer [locatie 2] voor het plaatsen van een OAC.

3.1.    In september 2017 heeft [appellant] zijn bezwaren kenbaar gemaakt tegen de in de bewonersbrief van 21 augustus 2017 aangewezen locatie. In de periode tussen 21 augustus 2017 en het aanwijzingsbesluit van 11 juni 2018 heeft [appellant] het college per e-mail meerdere malen verzocht om onder meer op deze bezwaren te reageren. Het college heeft niet op alle e-mails gereageerd, maar in december 2017 wel aan [appellant] gemeld dat tegen de bewonersbrief geen bezwaar kan worden gemaakt, maar dat dit pas kan op het moment van bekendmaking van het aanwijzingsbesluit. Op 13 juni 2018 heeft het college het besluit van 11 juni 2018, waarin een andere locatie is aangewezen dan kenbaar gemaakt in de bewonersbrief, bekendgemaakt in het gemeenteblad. Daaraan voorafgaand heeft het college [appellant], met de e-mail van 5 juni 2018, erop geattendeerd dat het aanwijzingsbesluit de week daarna op de website www.overheid.nl zou worden gepubliceerd en dat vanaf dan bezwaar kon worden gemaakt.

Alhoewel het niet zorgvuldig is dat het college niet dan wel niet adequaat heeft gereageerd op de meerdere verzoeken van [appellant] om een reactie op zijn bezwaren zoals verwoord in zijn brief van september 2017, doet dat aan de rechtmatigheid van de besluiten van 11 juni 2018 en 22 maart 2019 niet af. Het besluit van 11 juni 2018 is op juiste wijze bekendgemaakt. Pas tegen dat besluit, en niet tegen de bewonersbrief, kon [appellant] bezwaar maken, hetgeen hij ook heeft gedaan. [appellant] kan verder, gelet op de e-mail van 5 juni 2018, hoewel de daarin opgenomen verwijzing duidelijker had gekund, niet worden gevolgd in zijn stelling dat het college hem niet op de hoogte heeft gehouden van het moment van publicatie van het aanwijzingsbesluit. De omstandigheid dat pas bij het besluit van 11 juni 2018 bekend is geworden dat de Mr. P.J. Oudsingel ter hoogte van de woning met huisnummer [locatie 1] is aangewezen als locatie voor de plaatsing van de PMD, betekent verder niet dat dit besluit daarom onzorgvuldig is voorbereid. Het college heeft bij besluit van 22 maart 2019 nader gemotiveerd waarom uiteindelijk voor deze locatie is gekozen en heeft bij het vaststellen van dit besluit ook de door [appellant] tegen dit besluit naar voren gebracht bezwaren meegenomen.

In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat het besluit van 11 juni 2018 onzorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

De geschiktheid van de locatie

4.    Bij de keuze voor een locatie voor oac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college  beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een oac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

4.1.    Het college heeft bij de aanwijzing van de locatie de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de "Criteria voor locatiekeuze ondergrondse containers Project Omgekeerd Inzamelen, gemeente Arnhem" (hierna: de plaatsingscriteria) van mei 2013. Deze criteria bestaan uit harde en zachte eisen. In de legenda staat dat een "hard criterium" een criterium is waar een locatie voor een ondergrondse container altijd aan moet voldoen. Een "zacht criterium" is een criterium waaraan een locatie voor een ondergrondse container zo mogelijk moet voldoen.

4.2.    [appellant] betoogt dat de gekozen locatie ongeschikt is, omdat het gebruik van de PMD tot een verkeersonveilige situatie leidt.

Daartoe voert hij aan dat er regelmatig auto’s aan beide kanten van de weg stilstaan en hierdoor de doorgang voor het overig verkeer wordt geblokkeerd, omdat er aan de andere kant van de weg ook OAC’s staan. Ook zorgt de OAC ervoor dat rolstoelgebruikers en fietsers die de weg willen oversteken weinig tot geen zicht hebben op weggebruikers. . Hij stelt dat het daardoor voor kleine kinderen en rolstoelgebruikers gevaarlijker wordt om de weg over te steken.

4.3.    In het besluit van 22 maart 2019 heeft het college uiteengezet dat aan de plaatsingscriteria die zien op de verkeersveiligheid en verkeershinder van een locatie is getoetst en dat, hoewel niet is uitgesloten dat het gebruik van de PMD gedurende korte momenten tot verkeershinder kan leiden, deze hinder volgens hem niet onacceptabel is. Het college heeft aan dit standpunt mede het advies van de verkeerskundige van de gemeente ten grondslag gelegd. Daarin staat dat de containers bij de start van een 30km-zone en een parkeerverbodzone staan. Volgens de verkeersdeskundige zal het niet vaak voorkomen dat er auto’s aan beide zijden van de weg stilstaan, omdat de containers op loopafstand van de gebruikers zijn gesitueerd en men door te stoppen bij de containers de doorgang op de weg blokkeert. Verder is in het advies aangeduid dat er bij twee van de drie containers een inhaalverbod geldt.

Uit het voorgaande volgt dat en ook op welke wijze het college de verkeersveiligheid bij de locatiekeuze heeft betrokken. Het college heeft zich, in het licht van het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er door het gebruik van de PMD geen verkeersonveilige situatie ontstaat. Het aangevoerde kan niet leiden tot het oordeel dat het college uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet voor de aangewezen locatie heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt verder dat het gebruik van de PMD leidt tot geluidshinder en zwerfafval. Hij stelt dat het regelmatig voorkomt dat zakken afval naast OAC’s worden geplaatst. Hij voert ook aan dat het college niet kan vasthouden aan het standpunt dat er door het gebruik van de PMD geen of slechts incidentele geluidshinder ontstaat, omdat het college dit niet heeft onderzocht. Hij stelt daartoe ook dat het gebruik van de PMD, ondanks dat deze is voorzien van geluiddempende voorzieningen, toch geluidsoverlast veroorzaakt.

5.1.    In het besluit van 22 maart 2019 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de PMD slechts tot incidentele en niet onaanvaardbare hinder zal leiden. Het college stelt daartoe dat het gebruik van de PMD niet of nauwelijks geluidsoverlast veroorzaakt, omdat de PMD is voorzien van geluiddempende voorzieningen. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat ook mogelijk zwerfafval niet tot onaanvaardbare hinder zal leiden, omdat het college zwerfafval actief bestrijdt met de inzet van afvalcoaches en handhavers en dat bewoners zwerfafval bij de gemeente kunnen melden waarna dit afval wordt opgeruimd.

Gelet op de uiteenzetting van het college is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruiken van de PMD op de aangewezen locatie alleen tot incidentele en beperkte geluidshinder en zwerfafval zal leiden en dat deze hinder niet van dien aard is dat deze onaanvaardbaar moet worden geacht waardoor de aangewezen locatie niet langer geschikt is. Bovendien is het bestrijden van zwerfafval een kwestie van handhaving.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

6.    [appellant] betoogt voorts dat er twee geschiktere plekken (hierna: alternatief A en B) zijn waar de PMD kan worden geplaatst. Alternatief A is om de PMD te plaatsen op een parkeervak in de Harriët Freezerstraat. [appellant] stelt dat ondanks dat er bij alternatief A een parkeervak moet worden opgeofferd deze locatie geschikt is, omdat er op deze locatie geen parkeerdruk bestaat. Hij stelt dat er op deze locatie ook geen leidingen liggen die plaatsing van de PMD belemmeren. Volgens hem kunnen er, ter compensatie van het verlies van dit parkeervak, nabij het winkelcentrum  eventueel twee nieuwe parkeervakken worden gerealiseerd. Alternatief B is om de OAC te plaatsen in de Harriët Freezerstraat op een stuk trottoir tussen twee parkeervakken in. De lichtmast op dit trottoir vormt volgens hem geen beletsel, omdat er in de Belle van Zuylenstraat op een smaller stuk trottoir eveneens een OAC is geplaatst.

Hij stelt voorts dat het standpunt van het college, dat de alternatieven niet geschikt zijn, omdat het inzamelvoertuig dan door de Harriët Freezerstraat zal moeten rijden, geen stand kan houden omdat het inzamelvoertuig, ook als de PMD in de mr. P.J. Oudsingel is geplaatst, door de Harriët Freezerstraat zal rijden.

6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] genoemde alternatieven niet geschikter zijn voor het plaatsen van de PMD dan de door hem aangewezen locatie. Het college stelt dat alternatief A, gelet op de plaatsingscriteria minder geschikt is, omdat deze locatie op een parkeervak is gesitueerd wat in strijd is met plaatsingscriterium 46. Hoewel dit een zacht criterium is, blijft het uitgangspunt dat een locatie, indien mogelijk, aan alle criteria voldoet. Dat het college eventueel elders nieuwe parkeervakken kan realiseren, maakt de locatie niet geschikter. Ook stelt het college daartoe dat deze locatie vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid minder geschikt is, omdat bewoners tussen geparkeerde auto’s door moeten lopen om de OAC te bereiken. Het college stelt dat alternatief B ongeschikt is, omdat de container tijdens het legen over geparkeerde auto’s getild moet worden wat in strijd is met aanwijzingscriterium 32 dat een hard criterium is. Deze locatie is ook ongeschikt vanwege de aanwezigheid van een lichtmast en kabels en leidingen. Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat er in de Belle van Zuylenstraat een container is geplaatst op een smaller stuk trottoir wijst het college erop dat daar geen lichtmast staat. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de ledigingswagen daardoor een draaimanoeuvre kan maken waardoor de container bij het legen niet over geparkeerde auto’s hoeft te worden getild. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat geen van de alternatieven geschikter is, omdat door plaatsing van de PMD in de Harriët Freezerstraat het inzamelvoertuig genoodzaakt zal zijn om door de Harriët Freezerstraat te rijden hetgeen niet wenselijk is, omdat de doorgang op die weg daarvoor beperkt is. Het college stelt dat inzamelvoertuigen de aangewezen locatie ook kunnen bereiken via een alternatieve route via het Theaterplein.

Gelet op de uiteenzetting van het college, is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen van de voorgestelde alternatieve locaties geschikter is om de PMD te plaatsen dan de door het college aangewezen locatie, wat er zij van het bijkomende argument van de rijroute van de ledigingswagen.

Het betoog faalt.

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020

414-357-947.